Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„De wegen van Jehovah zijn recht”

„De wegen van Jehovah zijn recht”

De wegen van Jehovah zijn recht”

„De wegen van Jehovah zijn recht, en het zijn de rechtvaardigen die ze zullen bewandelen.” — HOSEA 14:9.

1, 2. Wat voor start had Jehovah de Israëlieten gegeven, maar wat was er met hen gebeurd?

JEHOVAH had de Israëlieten in de dagen van de profeet Mozes een goede, rechtvaardige start gegeven. Maar in het begin van de achtste eeuw v.G.T. was hun situatie zo slecht geworden dat God hen schuldig bevond aan ernstig kwaaddoen. Dat blijkt duidelijk uit Hosea hoofdstuk 10 tot en met 14.

2 Israëls hart was huichelachtig geworden. De bevolking van dat tienstammenrijk had „goddeloosheid geploegd” en onrechtvaardigheid geoogst (Hosea 10:1, 13). „Toen Israël een knaap was, toen had ik hem lief,” zei Jehovah, „en uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen” (Hosea 11:1). Hoewel God de Israëlieten uit Egyptische slavernij had bevrijd, hadden ze hem dat vergolden met leugen en bedrog (Hosea 11:12). Daarom gaf Jehovah hun de raad: „Tot uw God dient gij terug te keren, doordat gij liefderijke goedheid en gerechtigheid in acht neemt.” — Hosea 12:6.

3. Wat zou er met het opstandige Samaria gebeuren, maar hoe konden de Israëlieten barmhartigheid ontvangen?

3 Het opstandige Samaria en zijn koning zouden rampzalig aan hun eind komen (Hosea 13:11, 16). Maar het slothoofdstuk van Hosea’s profetie opent met de smeekbede: „Keer toch terug, o Israël, tot Jehovah, uw God.” Als de Israëlieten berouwvol vergeving zochten, zou God hun barmhartigheid betonen. Natuurlijk zouden ze moeten erkennen dat ’de wegen van Jehovah recht zijn’ en die moeten bewandelen. — Hosea 14:1-6, 9.

4. Welke beginselen uit Hosea’s profetie gaan we beschouwen?

4 Dit gedeelte van Hosea’s profetie bevat veel beginselen die ons kunnen helpen met God te wandelen. We zullen de volgende beschouwen: (1) Jehovah verlangt ongehuichelde aanbidding; (2) God betoont zijn volk loyale liefde; (3) we moeten voortdurend op Jehovah hopen; (4) Jehovah’s wegen zijn altijd recht; en (5) zondaars kunnen tot Jehovah terugkeren.

Jehovah verlangt ongehuichelde aanbidding

5. Wat voor dienst verwacht God van ons?

5 Jehovah verwacht van ons dat we op een reine, ongehuichelde manier heilige dienst voor hem verrichten. Maar Israël was een onproductieve „verwilderende wijnstok” geworden. De inwoners van Israël hadden „altaren vermenigvuldigd” om die bij valse aanbidding te gebruiken. Die afvalligen hadden zelfs zuilen opgericht — misschien obelisken die dienst zouden doen bij onreine aanbidding. Jehovah ging die altaren afbreken en die zuilen vernietigen. — Hosea 10:1, 2.

6. Wat moet ons vreemd zijn als we met God willen wandelen?

6 Voor huichelarij is geen plaats onder Jehovah’s dienstknechten. Maar wat was er met de Israëlieten gebeurd? ’Hun hart was huichelachtig geworden!’ Hoewel ze eens een verbond met Jehovah waren aangegaan als een aan hem opgedragen volk, bevond hij hen schuldig aan huichelarij. Wat kunnen we daaruit leren? Als we ons aan God opgedragen hebben, mogen we geen huichelaars zijn. Spreuken 3:32 waarschuwt: „De slinkse persoon is iets verfoeilijks voor Jehovah, maar Zijn vertrouwelijke omgang is met de oprechten.” Willen we met God wandelen, dan moeten we liefde aan de dag leggen „uit een rein hart en uit een goed geweten en uit geloof zonder huichelarij”. — 1 Timotheüs 1:5.

God betoont zijn volk loyale liefde

7, 8. (a) Onder welke omstandigheden kunnen we ons in Gods loyale liefde verheugen? (b) Wat moeten we doen als we ernstig gezondigd hebben?

7 Als we Jehovah ongehuicheld en oprecht aanbidden, zullen we zijn liefderijke goedheid of loyale liefde ervaren. Tegen de eigenzinnige Israëlieten werd gezegd: „Zaait voor uzelf in rechtvaardigheid; oogst in overeenstemming met liefderijke goedheid. Bewerkt voor uzelf bebouwbaar land, wanneer er tijd is om Jehovah te zoeken totdat hij komt en u onderricht geeft in rechtvaardigheid.” — Hosea 10:12.

8 Zouden de Israëlieten Jehovah maar berouwvol zoeken! Dan zou hij hun graag ’onderricht geven in rechtvaardigheid’. Mochten wij persoonlijk ernstig gezondigd hebben, laten we dan Jehovah zoeken, hem om vergeving bidden en de geestelijke hulp van ouderlingen inroepen (Jakobus 5:13-16). Ook de leiding van Gods heilige geest moeten we zoeken, want „wie met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie met het oog op de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven oogsten” (Galaten 6:8). Als we ’met het oog op de geest zaaien’, zullen we ons in Gods loyale liefde blijven verheugen.

9, 10. Hoe is Hosea 11:1-4 op Israël van toepassing?

9 We kunnen erop vertrouwen dat Jehovah zijn volk altijd liefdevol behandelt. Dat blijkt uit Hosea 11:1-4, waar we lezen: „Toen Israël een knaap was, toen had ik hem lief, en uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen. . . . Aan de Baälsbeelden gingen zij slachtoffers brengen, en voor de gehouwen beelden gingen zij offerrook brengen. Maar wat mij betreft, ik leerde Efraïm [de Israëlieten] lopen, nam hen op mijn armen; en zij erkenden niet dat ik hen had genezen. Met de touwen van de aardse mens bleef ik hen trekken, met de koorden der liefde, zodat ik hun werd als degenen die een juk van hun kaken aflichten, en met zachtheid bracht ik elkeen voedsel.”

10 Hier wordt Israël met een klein kind vergeleken. Jehovah leerde de Israëlieten liefdevol lopen; hij nam hen op zijn armen. En hij bleef hen trekken met „de koorden der liefde”. Wat een ontroerend beeld! Het is alsof wij als ouders ons kind helpen zijn eerste stapjes te doen. We houden onze armen uitgestrekt. Misschien gebruiken we iets van koorden of een tuigje om ervoor te zorgen dat de kleine niet valt. Nu, Jehovah’s liefde voor ons is net zo teder. Hij leidt ons wat graag met „de koorden der liefde”.

11. Hoe werd God als iemand ’die een juk aflicht’?

11 Jehovah behandelde de Israëlieten op zo’n manier dat hij voor hen werd „als degenen die een juk van hun kaken aflichten, en met zachtheid bracht [hij] elkeen voedsel”. God handelde als iemand die het juk van een dier aflicht of het zo ver terugschuift dat het dier zonder moeite kan eten. Alleen wanneer de Israëlieten hun juk van onderwerping aan Jehovah verbraken, kwamen ze onder het onderdrukkende juk van hun vijanden (Deuteronomium 28:45, 48; Jeremia 28:14). Laten we ervoor zorgen nooit in de klauwen van onze aartsvijand Satan te vallen en de pijn te ervaren van zijn onderdrukkende juk. Laten we in plaats daarvan loyaal met onze liefdevolle God blijven wandelen.

Hoop voortdurend op Jehovah

12. Wat wordt er volgens Hosea 12:6 van ons verlangd willen we met God blijven wandelen?

12 Om met God te blijven wandelen, moeten we voortdurend op hem hopen. Tegen de Israëlieten werd gezegd: „Wat u betreft, tot uw God dient gij terug te keren, doordat gij liefderijke goedheid en gerechtigheid in acht neemt; en hoop voortdurend op uw God” (Hosea 12:6). De inwoners van Israël konden laten zien dat ze berouwvol tot Jehovah terugkeerden door liefderijke goedheid aan de dag te leggen, gerechtigheid te oefenen en ’voortdurend op God te hopen’. Ongeacht hoe lang wij al met God wandelen, we moeten vastbesloten zijn om liefderijke goedheid aan de dag te leggen, gerechtigheid te oefenen en voortdurend op God te hopen. — Psalm 27:14.

13, 14. Welke toepassing geeft Paulus aan Hosea 13:14, en welke reden geeft dat ons om op Jehovah te hopen?

13 Hosea’s profetie met betrekking tot de Israëlieten geeft ons een speciale reden om op God te hopen. „Uit de hand van Sjeool zal ik hen verlossen”, zei Jehovah. „Uit de dood zal ik hen terughalen. Waar zijn uw angels, o Dood? Waar is uw vernietigende kracht, o Sjeool?” (Hosea 13:14) Het was niet Jehovah’s bedoeling de Israëlieten destijds van de letterlijke dood te redden, maar uiteindelijk zou hij de dood voor eeuwig verzwelgen en diens overwinning tenietdoen.

14 In een brief aan gezalfde medechristenen deed Paulus een aanhaling uit Hosea’s profetie. Hij schreef: „Wanneer dit wat verderfelijk is, onverderfelijkheid aandoet en dit wat sterfelijk is, onsterfelijkheid aandoet, dan zal het woord in vervulling gaan dat geschreven staat: ’De dood is voor eeuwig verzwolgen.’ ’Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw angel?’ De angel die de dood veroorzaakt, is de zonde, maar de kracht tot zonde is de Wet. Maar God zij gedankt, want hij geeft ons de overwinning door bemiddeling van onze Heer Jezus Christus!” (1 Korinthiërs 15:54-57) Jehovah wekte Jezus uit de dood op en verschafte daarmee een vertroostende waarborg dat mensen die zich in Gods herinnering bevinden een opstanding zullen krijgen (Johannes 5:28, 29). Wat een schitterende reden om op Jehovah te hopen! Maar behalve de opstandingshoop is er nog iets wat ons motiveert om met God te wandelen.

Jehovah’s wegen zijn altijd recht

15, 16. Wat werd er over Samaria voorzegd, en hoe is de profetie in vervulling gegaan?

15 Onze overtuiging dat ’de wegen van Jehovah recht zijn’, helpt ons met God te blijven wandelen. De inwoners van Samaria bewandelden Gods rechtvaardige wegen niet. Bijgevolg zouden ze een prijs moeten betalen voor hun zonde en hun gebrek aan geloof in Jehovah. Over hen werd voorzegd: „Samaria zal schuldig gehouden worden, want ze is werkelijk weerspannig tegen haar God. Door het zwaard zullen zij vallen. Hun eigen kinderen zullen verpletterd worden en hun zwangere vrouwen, die zullen worden opengereten” (Hosea 13:16). Uit geschiedkundige verslagen blijkt dat de Assyriërs, die Samaria veroverden, tot zulke verschrikkelijke gruweldaden in staat waren.

16 Samaria was de hoofdstad van het tienstammenrijk Israël. Maar hier kan de naam Samaria van toepassing zijn op het hele grondgebied van dat koninkrijk (1 Koningen 21:1). De Assyrische koning Salmaneser V sloeg in 742 v.G.T. het beleg voor de stad Samaria. Toen Samaria in 740 v.G.T. ten slotte viel, werden veel van de prominente inwoners in ballingschap naar Mesopotamië en Medië gevoerd. Of Samaria door Salmaneser V of door zijn opvolger, Sargon II, werd ingenomen, blijft onzeker (2 Koningen 17:1-6, 22, 23; 18:9-12). In elk geval maken Sargons annalen gewag van de deportatie van 27.290 Israëlieten naar gebieden aan de bovenloop van de Eufraat en in Medië.

17. Wat moeten we doen in plaats van Gods maatstaven te minachten?

17 De inwoners van Samaria hebben een hoge prijs betaald omdat ze in gebreke bleven zich aan Jehovah’s rechte wegen te houden. Ook ons als opgedragen christenen zou het duur te staan komen als we verstokte zondaars zouden worden en Gods rechtvaardige maatstaven zouden minachten. Laten we zo’n goddeloze handelwijze nooit volgen maar in plaats daarvan de raad van de apostel Petrus opvolgen: „Laat niemand van u . . . lijden als een moordenaar of een dief of een boosdoener of als iemand die zich met andermans zaken bemoeit. Lijdt hij echter als een christen, laat hij zich dan niet schamen, maar God blijven verheerlijken in deze naam.” — 1 Petrus 4:15, 16.

18. Hoe kunnen we „God blijven verheerlijken”?

18 We ’blijven God verheerlijken’ door zijn rechte wegen te bewandelen in plaats van de dingen op onze eigen manier te doen. Kaïn pleegde een moord omdat hij zijn eigen gang ging en geen acht sloeg op Jehovah’s waarschuwing dat de zonde op het punt stond zich op hem te storten (Genesis 4:1-8). Bileam accepteerde een betaling van de koning van Moab maar probeerde tevergeefs Israël te vervloeken (Numeri 24:10). En God bracht de leviet Korach en anderen ter dood omdat ze rebelleerden tegen het gezag van Mozes en Aäron (Numeri 16:1-3, 31-33). Natuurlijk willen we niet het moordzuchtige „pad van Kaïn” opgaan, ons op „de dwaalweg van Bileam” begeven of vergaan in „het opstandige gepraat van Korach” (Judas 11). Maar mochten we in de fout gaan, dan geeft Hosea’s profetie ons troost.

Zondaars kunnen tot Jehovah terugkeren

19, 20. Welke slachtoffers konden berouwvolle Israëlieten brengen?

19 Zelfs zij die zijn gestruikeld door een ernstige zonde te begaan, kunnen tot Jehovah terugkeren. In Hosea 14:1, 2 lezen we dit dringende verzoek: „Keer toch terug, o Israël, tot Jehovah, uw God, want gij zijt gestruikeld in uw dwaling. Neemt woorden met u en keert terug tot Jehovah. Zegt tot hem, gij allen: ’Moogt gij dwaling vergeven; en aanvaard wat goed is, en wij willen als tegenprestatie de jonge stieren van onze lippen offeren.’”

20 Berouwvolle Israëlieten konden God ’de jonge stieren van hun lippen’ offeren. Dat waren slachtoffers van oprechte lof. Paulus zinspeelde op die profetie toen hij er bij christenen op aandrong God „een slachtoffer van lof [te] brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken” (Hebreeën 13:15). Wat een voorrecht is het om in deze tijd met God te wandelen en zulke slachtoffers te brengen!

21, 22. Welk herstel zouden berouwvolle Israëlieten beleven?

21 Israëlieten die hun eigenzinnige handelwijze opgaven en tot God terugkeerden, offerden hem ’de jonge stieren van hun lippen’. Ze beleefden daardoor een geestelijk herstel, precies zoals God beloofd had. Hosea 14:4-7 luidt: „Ik [Jehovah] zal hun ontrouw genezen. Ik zal hen uit eigen vrije wil liefhebben, omdat mijn toorn zich van hem heeft afgewend. Ik zal voor Israël worden als de dauw. Hij zal bloeien als de lelie en zal zijn wortels uitslaan als de Libanon. Zijn loten zullen uitlopen en zijn waardigheid zal worden als die van de olijfboom, en zijn geur zal zijn als die van de Libanon. Zij zullen weer in zijn schaduw wonen. Zij zullen koren verbouwen en zullen uitbotten als de wijnstok. Zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van de Libanon.”

22 Berouwvolle Israëlieten zouden geestelijk genezen worden en opnieuw Gods liefde ervaren. Jehovah zou voor hen als verfrissende dauw worden in de zin dat hij hen overvloedig zou zegenen. Zijn herstelde volk zou een waardigheid „als die van de olijfboom” hebben en Gods wegen bewandelen. Wij zijn eveneens vastbesloten met Jehovah God te wandelen, dus wat wordt er van ons verlangd?

Blijf Jehovah’s rechte wegen bewandelen

23, 24. Met welke aanmoedigende profetie besluit het boek Hosea, en welke uitwerking heeft die op ons?

23 Willen we met God blijven wandelen, dan moeten we ons door „de wijsheid van boven” laten leiden en altijd in harmonie met zijn rechte wegen handelen (Jakobus 3:17, 18). Het laatste vers van Hosea’s profetie luidt: „Wie is wijs, dat hij deze dingen begrijpt? Beleidvol, dat hij ze weet? Want de wegen van Jehovah zijn recht, en het zijn de rechtvaardigen die ze zullen bewandelen; maar de overtreders zijn het die erop zullen struikelen.” — Hosea 14:9.

24 In plaats van ons te laten leiden door de wijsheid en maatstaven van deze wereld, moeten we vastbesloten zijn Gods rechte wegen te bewandelen (Deuteronomium 32:4). Hosea heeft dat op zijn minst 59 jaar gedaan. Trouw bracht hij goddelijke boodschappen over, in de wetenschap dat zij die wijs en beleidvol waren, die woorden zouden begrijpen. En wij? Zolang Jehovah ons toestaat getuigenis te geven, zullen we blijven zoeken naar personen die zo verstandig zijn om zijn onverdiende goedheid te aanvaarden. En we vinden het heerlijk dat in nauwe samenwerking met „de getrouwe en beleidvolle slaaf” te doen. — Mattheüs 24:45-47.

25. Waarbij zal onze bespreking van Hosea’s profetie ons beslist helpen?

25 Onze bespreking van Hosea’s profetie zal ons beslist helpen met God te blijven wandelen, met eeuwig leven in zijn beloofde nieuwe wereld in het vooruitzicht (2 Petrus 3:13; Judas 20, 21). Wat een schitterende hoop! Die hoop zal voor ons persoonlijk werkelijkheid worden als we met woord en daad bewijzen dat we het menen als we zeggen: „De wegen van Jehovah zijn recht.”

Overzichtsvragen

• Hoe zal God ons behandelen als we hem reine aanbidding schenken?

• Waarom moeten we voortdurend op Jehovah hopen?

• Waarom ben je ervan overtuigd dat Jehovah’s wegen recht zijn?

• Hoe kunnen we Jehovah’s rechte wegen blijven bewandelen?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 28]

Aanvaard geestelijke hulp van ouderlingen

[Illustratie op blz. 29]

Hosea’s profetie geeft ons reden voor vertrouwen in Jehovah’s opstandingsbeloften

[Illustraties op blz. 31]

Blijf met God wandelen met eeuwig leven in het vooruitzicht