Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wie moeten we gehoorzamen — God of mensen?

Wie moeten we gehoorzamen — God of mensen?

Wie moeten we gehoorzamen — God of mensen?

„Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — HANDELINGEN 5:29.

1. (a) Wat is de thematekst voor deze studie? (b) Waarom werden de apostelen in hechtenis genomen?

DE RECHTERS van het joodse hooggerechtshof moeten woedend zijn geweest. De gevangenen waren verdwenen. Het waren apostelen van Jezus Christus, een man die enkele weken daarvoor door het hooggerechtshof ter dood was veroordeeld. Nu zat het hof klaar om zijn naaste volgelingen aan te pakken. Maar toen de wachters hen op gingen halen, ontdekten ze dat hun cellen leeg waren, hoewel de deuren op slot waren gedaan. De wachters hoorden al gauw dat de apostelen in de tempel in Jeruzalem waren, waar ze het volk onbevreesd onderwezen over Jezus Christus — dezelfde activiteit waarvoor ze gearresteerd waren! De wachters gingen direct naar de tempel, namen de apostelen weer in hechtenis en leidden hen voor. — Handelingen 5:17-27.

2. Wat had een engel de apostelen opgedragen?

2 Een engel had de apostelen uit de gevangenis bevrijd. Was dat om hun verdere vervolging te besparen? Nee. Het was de bedoeling dat de inwoners van Jeruzalem het goede nieuws over Jezus Christus zouden horen. De engel had de apostelen opdracht gegeven ’alle woorden omtrent dit leven tot het volk te blijven spreken’ (Handelingen 5:19, 20). Vandaar dat toen de tempelwachters de apostelen hadden gevonden, ze constateerden dat die gehoorzaam dat gebod aan het opvolgen waren.

3, 4. (a) Hoe hadden Petrus en Johannes gereageerd toen hun was bevolen met prediken op te houden? (b) Hoe reageerden de andere apostelen?

3 Twee van die standvastige predikers, de apostelen Petrus en Johannes, hadden al eerder voor het gerechtshof gestaan, iets waaraan de voorzitter van het rechtscollege, Jozef Kajafas, hen streng herinnerde. Hij zei: „Wij hebben u uitdrukkelijk bevolen niet door te gaan met onderwijzen op basis van [Jezus’] naam, en ziet! nochtans hebt gij Jeruzalem met uw leer vervuld” (Handelingen 5:28). Het had Kajafas niet hoeven verwonderen dat hij Petrus en Johannes weer in de rechtszaal zag. Toen de twee apostelen de eerste keer was bevolen met prediken op te houden, hadden ze geantwoord: „Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben.” Net als de profeet Jeremia uit de oudheid konden Petrus en Johannes niet nalaten zich van hun opdracht tot prediken te kwijten. — Handelingen 4:18-20; Jeremia 20:9.

4 Nu waren niet alleen Petrus en Johannes maar alle apostelen — met inbegrip van de pasgekozen Matthias — in de gelegenheid het gerechtshof hun standpunt duidelijk te maken (Handelingen 1:21-26). Toen ze bevel kregen met prediken op te houden, antwoordden ook zij vastberaden: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Handelingen 5:29.

God als regeerder tegenover de mens als regeerder

5, 6. Waarom volgden de apostelen het bevel van het hof niet op?

5 De apostelen waren mannen die zich aan de wet hielden en een gerechtelijk bevel normaalgesproken niet naast zich neer zouden leggen. Maar geen mens, hoe machtig ook, heeft de autoriteit om iemand anders te bevelen een van Gods geboden niet te gehoorzamen. Jehovah is ’de Allerhoogste over heel de aarde’ (Psalm 83:18). Hij is niet alleen „de Rechter van de gehele aarde” maar ook de Opperste Wetgever en bovendien de Koning der eeuwigheid. Elk gerechtelijk bevel waarmee wordt geprobeerd een van Gods geboden nietig te verklaren, is in Gods ogen ongeldig. — Genesis 18:25; Jesaja 33:22.

6 Dat feit is door enkelen van de grootste juristen erkend. Zo schreef de bekende achttiende-eeuwse Engelse rechtsgeleerde William Blackstone dat van geen enkele menselijke wet geduld mocht worden dat ze „de geopenbaarde wet”, die in de bijbel staat, tegensprak. Het Sanhedrin ging dus buiten zijn boekje toen het de apostelen beval met prediken op te houden. De apostelen konden dat bevel gewoon niet opvolgen.

7. Waarom maakte het predikingswerk de overpriesters woedend?

7 De vastbeslotenheid van de apostelen om te blijven prediken, maakte de overpriesters woedend. Bepaalde leden van de priesterschap, onder wie Kajafas zelf, waren Sadduceeën, die niet in de opstanding geloofden (Handelingen 4:1, 2; 5:17). Maar de apostelen hielden vol dat Jezus uit de doden was opgewekt. Bovendien hadden sommigen van de overpriesters alle mogelijke moeite gedaan om bij de Romeinse autoriteiten in de gunst te komen. Toen de overpriesters bij Jezus’ berechting de gelegenheid werd geboden Jezus als hun koning te aanvaarden, schreeuwden ze zelfs: „Wij hebben geen andere koning dan caesar” (Johannes 19:15). * De apostelen bleven er niet alleen bij dat Jezus uit de doden was opgewekt, ze onderwezen ook dat er buiten Jezus’ naam „onder de hemel geen andere naam [is] die onder de mensen is gegeven waardoor wij gered moeten worden” (Handelingen 2:36; 4:12). De priesters vreesden dat als de joden de opgestane Jezus als hun Leider zouden gaan beschouwen, de Romeinen weleens zouden kunnen komen en dat de joodse leiders dan ’zowel hun plaats als hun natie’ zouden kunnen verliezen. — Johannes 11:48.

8. Welke wijze raad gaf Gamaliël het Sanhedrin?

8 De toekomst zag er somber uit voor de apostelen van Jezus Christus. De rechters van het Sanhedrin wilden hen beslist ter dood laten brengen (Handelingen 5:33). Maar de gebeurtenissen namen een onverwachte wending. Gamaliël, een groot kenner van de Wet, stond op en waarschuwde zijn collega’s niet overhaast te werk te gaan. Hij maakte de wijze opmerking: „Indien dit plan of dit werk uit mensen is, zal het te gronde worden gericht; maar indien het uit God is, zult gij hen niet te gronde kunnen richten”, waaraan hij veelzeggend toevoegde: „Anders zou misschien blijken dat gij in werkelijkheid tegen God strijdt.” — Handelingen 5:34, 38, 39.

9. Wat bewijst dat het werk van de apostelen uit God was?

9 Volkomen onverwacht nam het Sanhedrin Gamaliëls raad ter harte. De apostelen werden geroepen en kregen, na gegeseld te zijn, het bevel niet meer op basis van Jezus’ naam te spreken. Daarop mochten ze gaan. De apostelen lieten zich echter niet intimideren; ze waren vastbesloten het gebod van de engel om te prediken op te volgen. En zo bleven ze na hun vrijlating „zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken” (Handelingen 5:40, 42). Jehovah zegende hun inspanningen. In welke mate? „Het woord van God [bleef] groeien, en het aantal discipelen in Jeruzalem bleef sterk toenemen.” Zelfs „een grote schare priesters werd het geloof gehoorzaam” (Handelingen 6:7). Wat verschrikkelijk moet dat voor de overpriesters zijn geweest! De bewijzen stapelden zich op: het werk van de apostelen was inderdaad uit God!

Strijders tegen God kunnen onmogelijk succes hebben

10. Waarom kan Kajafas zich, menselijk bezien, zeker hebben gevoeld in zijn positie, maar waarom was zijn vertrouwen misplaatst?

10 In de eerste eeuw werden de joodse hogepriesters door de Romeinse autoriteiten benoemd. De rijke Jozef Kajafas had zijn positie te danken aan Valerius Gratus, en hij heeft die post langer bekleed dan veel van zijn voorgangers. Kajafas zal dat waarschijnlijk hebben toegeschreven aan zijn bedrevenheid als diplomaat en zijn persoonlijke vriendschap met Pilatus, niet aan de goddelijke voorzienigheid. In elk geval bleek zijn vertrouwen in mensen misplaatst. Slechts drie jaar nadat de apostelen voor het Sanhedrin hadden gestaan, viel Kajafas bij de Romeinse autoriteiten in ongenade en werd hij afgezet als hogepriester.

11. Hoe is het met Pilatus en het joodse samenstel van dingen afgelopen, en welke conclusie kunnen we daaruit trekken?

11 Het bevel om Kajafas uit zijn ambt te zetten, kwam van Pilatus’ onmiddellijke superieur, Lucius Vitellius, de stadhouder van Syrië, en Kajafas’ goede vriend Pilatus kon dat niet voorkomen. Precies een jaar na Kajafas’ val werd ook Pilatus zelf uit zijn ambt gezet en naar Rome teruggeroepen om zich te verweren tegen ernstige beschuldigingen. Wat de joodse leiders betreft die hun vertrouwen op caesar stelden, de Romeinen hebben inderdaad ’zowel hun plaats als hun natie’ weggenomen. Dat gebeurde in het jaar 70 G.T., toen de Romeinse legers de stad Jeruzalem met de grond gelijkmaakten, de tempel en de Sanhedrin-zaal incluis. Hoe waar bleken de woorden van de psalmist ook nu weer: „Stelt uw vertrouwen niet op edelen, noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort”! — Johannes 11:48; Psalm 146:3.

12. Hoe wordt in Jezus’ geval bewezen dat gehoorzaamheid aan God van wijsheid getuigt?

12 In tegenstelling daarmee stelde God de uit de doden opgewekte Jezus Christus aan als Hogepriester van een grote geestelijke tempel. Niemand kan die aanstelling ongedaan maken. Jezus bezit zelfs „zijn priesterschap zonder enige opvolgers” (Hebreeën 2:9; 7:17, 24; 9:11). God heeft Jezus ook aangesteld tot Rechter van de levenden en de doden (1 Petrus 4:5). In die hoedanigheid zal Jezus bepalen of er voor Jozef Kajafas en Pontius Pilatus enige kans is op toekomstig leven. — Mattheüs 23:33; Handelingen 24:15.

Onbevreesde hedendaagse Koninkrijkspredikers

13. Welk werk is in moderne tijden uit mensen gebleken en welk werk uit God? Hoe weten we dat?

13 In onze tijd heeft het al evenmin als in de eerste eeuw aan ’strijders tegen God’ ontbroken (Handelingen 5:39). Toen bijvoorbeeld Jehovah’s Getuigen in Duitsland weigerden Adolf Hitler als hun Führer te erkennen en de Hitlergroet te brengen, zwoer Hitler hen uit te roeien (Mattheüs 23:10). Zijn efficiënte vernietigingsmachine leek alleszins tegen die taak opgewassen. De nazi’s slaagden er inderdaad in duizenden Getuigen te arresteren en hen naar concentratiekampen te sturen. Het lukte hun zelfs een aantal Getuigen te doden. Maar de nazi’s slaagden er niet in de vastbeslotenheid van de Getuigen om alleen God te aanbidden te breken, en het lukte hun evenmin Gods dienstknechten als groep uit te roeien. Het werk van die christenen was uit God, niet uit mensen, en het werk van God kan niet te gronde worden gericht. Zestig jaar later dienen getrouwe overlevenden van Hitlers concentratiekampen Jehovah nog steeds ’met hun hele hart, ziel en verstand’, terwijl aan Hitler en zijn nazipartij nog slechts met afgrijzen wordt teruggedacht. — Mattheüs 22:37.

14. (a) Welke pogingen hebben tegenstanders gedaan om Gods dienstknechten zwart te maken, en met welke gevolgen? (b) Zullen dergelijke pogingen Gods volk enig blijvend nadeel bezorgen? (Hebreeën 13:5, 6)

14 In de jaren die er sinds de pogingen van de nazi’s zijn verstreken, zijn anderen de verloren strijd tegen Jehovah en zijn volk aangegaan. In een aantal landen in Europa hebben slinkse religieuze en politieke elementen getracht Jehovah’s Getuigen te brandmerken als een ’gevaarlijke sekte’, dezelfde beschuldiging die tegen de eerste-eeuwse christenen werd ingebracht (Handelingen 28:22). Het is een feit dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens Jehovah’s Getuigen heeft erkend als godsdienst, niet als sekte. Het kan niet anders of tegenstanders weten dat. Toch blijven ze de Getuigen zwartmaken. Als direct gevolg van deze misleidende karakterisering hebben sommigen van deze christenen hun baan verloren. Getuige-kinderen zijn op school getreiterd. Bange eigenaars hebben het huurcontract opgezegd voor gebouwen die de Getuigen al jarenlang als vergaderplaats gebruikten. In enkele gevallen hebben overheidsinstanties personen zelfs het staatsburgerschap geweigerd louter omdat ze Jehovah’s Getuigen waren! Toch laten de Getuigen zich niet uit het veld slaan.

15, 16. Hoe hebben Jehovah’s Getuigen in Frankrijk gereageerd op de belemmeringen die hun christelijke werk in de weg worden gelegd, en waarom blijven ze prediken?

15 In Frankrijk bijvoorbeeld is de bevolking over het algemeen redelijk en onbevooroordeeld. Enkele tegenstanders hebben echter wetten uitgevaardigd die bedoeld zijn om het Koninkrijkswerk te belemmeren. Hoe hebben Jehovah’s Getuigen daar gereageerd? Ze hebben hun activiteit in het veld als nooit tevoren geïntensiveerd, met opwindende resultaten (Jakobus 4:7). In een periode van slechts zes maanden is het aantal huisbijbelstudies in dat land zelfs toegenomen met een verbazingwekkende 33 procent! Wat zal de Duivel woedend zijn als hij oprechte mensen in Frankrijk gunstig ziet reageren op het goede nieuws (Openbaring 12:17). Onze medechristenen in Frankrijk vertrouwen erop dat de woorden van de profeet Jesaja in hun geval waar zullen blijken: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben, en elke tong die tegen u zal opstaan in het gericht, zult gij veroordelen.” — Jesaja 54:17.

16 Jehovah’s Getuigen vinden het niet prettig vervolgd te worden. Maar in gehoorzaamheid aan Gods gebod tot alle christenen kunnen en willen ze niet ophouden te spreken over de dingen die ze gehoord hebben. Ze doen hun best goede staatsburgers te zijn. Maar als Gods wet en de wet van mensen met elkaar in botsing komen, moeten ze God als regeerder gehoorzamen.

Vrees hen niet

17. (a) Waarom hoeven we onze vijanden niet te vrezen? (b) Hoe moet onze houding tegenover vervolgers zijn?

17 Onze vijanden verkeren in een zeer hachelijke positie. Ze strijden tegen God. Daarom vrezen we hen niet maar bidden we juist voor degenen die ons vervolgen, zoals Jezus heeft geboden (Mattheüs 5:44). We bidden tot Jehovah of hij in het geval van personen die zich uit onwetendheid tegen God keren, zoals Saulus van Tarsus, zo vriendelijk wil zijn om hun ogen te openen voor de waarheid (2 Korinthiërs 4:4). Saulus werd de christelijke apostel Paulus en kreeg veel te verduren van de kant van de toenmalige autoriteiten. Toch bleef hij zijn geloofsgenoten eraan herinneren „onderworpen en gehoorzaam te zijn aan regeringen en autoriteiten als regeerders, bereid te zijn tot ieder goed werk, over niemand nadelig te spreken [zelfs niet over hun vurigste vervolgers], niet strijdlustig te zijn, redelijk te zijn en alle zachtaardigheid jegens alle mensen aan de dag te leggen” (Titus 3:1, 2). Jehovah’s Getuigen in Frankrijk en elders proberen die raad ter harte te nemen.

18. (a) Op welke manieren zou Jehovah zijn volk kunnen bevrijden? (b) Wat zal de einduitslag zijn?

18 Tegen de profeet Jeremia zei God: „Ik ben met u om u te bevrijden” (Jeremia 1:8). Hoe zou Jehovah ons in deze tijd kunnen bevrijden van vervolging? Hij zou een onbevooroordeelde rechter als Gamaliël kunnen laten opstaan. Of hij zou ervoor kunnen zorgen dat een corrupte of vijandige functionaris onverwacht wordt vervangen door iemand die redelijker is. Maar soms kan Jehovah toelaten dat de vervolging van zijn volk haar beloop heeft (2 Timotheüs 3:12). Als God toelaat dat we vervolgd worden, zal hij ons altijd de kracht geven om vervolging te doorstaan (1 Korinthiërs 10:13). En ongeacht wat God toelaat, aan de einduitslag hoeven we niet te twijfelen: wie tegen Gods volk strijdt, strijdt tegen God, en wie tegen God strijdt, zal de strijd verliezen.

19. Wat is de jaartekst voor 2006, en waarom is dat zo passend?

19 Jezus vertelde zijn discipelen dat ze verdrukking moesten verwachten (Johannes 16:33). Met het oog daarop zijn de woorden in Handelingen 5:29 nu actueler dan ooit: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” Dat is de reden waarom die treffende woorden gekozen zijn als de jaartekst van Jehovah’s Getuigen voor 2006. Laat het ons vaste besluit zijn God het komende jaar en tot in alle eeuwigheid tot elke prijs als Regeerder te gehoorzamen!

[Voetnoot]

^ ¶7 De „caesar” voor wie de overpriesters bij die gelegenheid publiekelijk kozen, was de verachte Romeinse keizer Tiberius, een huichelaar en een moordenaar. Tiberius stond ook bekend om zijn ontaarde seksuele praktijken. — Daniël 11:15, 21.

Overzichtsvragen

• Welk aanmoedigende voorbeeld hebben de apostelen ons gegeven door de manier waarop ze met tegenstand omgingen?

• Waarom moeten we God als regeerder altijd meer gehoorzamen dan mensen?

• Tegen wie strijden onze tegenstanders in werkelijkheid?

• Welke uitslag mogen we verwachten voor degenen die vervolging doorstaan?

[Studievragen]

[Inzet op blz. 23]

De jaartekst voor 2006 is: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Handelingen 5:29

[Illustratie op blz. 19]

„Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen”

[Illustratie op blz. 21]

Kajafas vertrouwde niet op God maar op mensen