Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Weten wat juist is en het ook doen

Weten wat juist is en het ook doen

Levensgeschiedenis

Weten wat juist is en het ook doen

VERTELD DOOR HADYN SANDERSON

Jezus zei eens tegen zijn apostelen: „Indien gij deze dingen weet, gelukkig zijt gij als gij ze doet” (Johannes 13:17). Ja, we weten misschien wel wat juist is, maar soms is het moeilijk om het ook te doen! Ik ben inmiddels al in de tachtig en heb veertig jaar zendingsdienst achter de rug, en ik ben ervan overtuigd dat Jezus’ woorden waar zijn. Doen wat God zegt, leidt echt tot geluk. Ik wil dat graag uitleggen.

IN 1925, toen ik drie was, gingen mijn ouders in onze woonplaats Newcastle (Australië) naar een bijbelse toespraak met als titel „Miljoenen nu levende mensen zullen nimmer sterven”. Die toespraak overtuigde mijn moeder ervan dat ze de waarheid gevonden had, en ze begon geregeld christelijke vergaderingen te bezoeken. De belangstelling van mijn vader nam echter al snel af. Hij was tegen het nieuwe geloof van mijn moeder en dreigde te vertrekken als ze haar geloof niet zou opgeven. Mijn moeder hield van mijn vader en wilde het gezin bij elkaar houden. Maar ze wist dat gehoorzaamheid aan God het allerbelangrijkste was en ze was vastbesloten te doen wat in zijn ogen juist was (Mattheüs 10:34-39). Mijn vader liet ons in de steek, en daarna zag ik hem nog slechts af en toe.

Als ik terugkijk, heb ik er bewondering voor dat mijn moeder zo loyaal aan God was. Haar beslissing heeft voor mijn oudere zus, Beulah, en mij tot een leven van geestelijke zegeningen geleid. Het heeft ons ook een belangrijke les geleerd: als je weet wat juist is, moet je je ten doel stellen het ook te doen.

Geloofsbeproevingen

De Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen werden genoemd, deden van alles om ons te helpen. Mijn grootmoeder trok bij ons in en aanvaardde eveneens de bijbelse waarheid. Zij en mijn moeder werden onafscheidelijke partners in de prediking, en met hun waardige houding en warme manier van doen wonnen ze het respect van mensen.

Ondertussen namen oudere broeders me onder hun hoede en gaven me waardevolle opleiding. Binnen korte tijd leerde ik een getuigeniskaart te gebruiken om eenvoudige presentaties bij mensen thuis te houden. Ik speelde ook opgenomen bijbelse lezingen op een draagbare grammofoon af en liep tijdens optochten met borden door de hoofdstraat van onze stad. Dat was niet makkelijk omdat ik last had van mensenvrees. Maar ik wist wat juist was en was vastbesloten dat ook te doen.

Nadat ik mijn school had afgerond, ging ik bij een bank werken, wat inhield dat ik naar een groot aantal filialen in heel de deelstaat New South Wales moest reizen. Hoewel er in dat deel van het land maar weinig Getuigen woonden, was mijn geestelijke opleiding een hulp om mijn geloof levend te houden. Mijn moeder schreef aanmoedigende brieven die me geestelijk sterkten.

Die brieven waren een hulp op de juiste tijd. De Tweede Wereldoorlog was begonnen, en ik werd opgeroepen voor militaire dienst. De bankdirecteur was een fervent kerkganger en een plaatselijk militair commandant. Toen ik mijn neutrale standpunt als christen uitlegde, stelde hij mij een ultimatum: óf mijn religie verlaten óf de bank verlaten! De climax kwam toen ik me bij het plaatselijke rekruteringscentrum van het leger moest melden. De directeur was aanwezig en keek met veel belangstelling toe terwijl ik naar de inschrijvingstafel liep. Toen ik weigerde de rekruteringsformulieren te tekenen, werden de beambten boos. Het was een moment vol spanning, maar ik was vastbesloten te doen wat juist was. Met Jehovah’s hulp kon ik kalm en vastberaden blijven. Toen ik later hoorde dat enkele vechtersbazen naar me op zoek waren, pakte ik snel mijn spullen en nam de eerstvolgende trein de stad uit.

Ik ben weer naar Newcastle teruggekeerd, waar ik met zeven andere broeders die militaire dienst hadden geweigerd, moest voorkomen. De rechter veroordeelde ons tot drie maanden dwangarbeid in de gevangenis. Hoewel de gevangenisstraf een onaangename ervaring was, werd ik gezegend omdat ik deed wat juist was. Na onze vrijlating vroeg Hilton Wilkinson, een van mijn celgenoten die ook een Getuige was, of ik in zijn fotostudio wilde komen werken. Daar ontmoette ik mijn toekomstige vrouw, Melody, die er als receptioniste werkte. Kort na mijn vrijlating liet ik me als symbool van mijn opdracht aan Jehovah dopen.

De volletijdprediking als doel

Na ons trouwen openden Melody en ik onze eigen fotostudio in Newcastle. Al snel hadden we zo veel werk dat onze gezondheid en geestelijke instelling eronder begonnen te lijden. Rond die tijd sprak Ted Jaracz, die toen op het Australische bijkantoor van Jehovah’s Getuigen werkte en nu een lid van het Besturende Lichaam is, met ons over onze geestelijke doelen. Na dat gesprek besloten we onze zaak te verkopen en ons leven te vereenvoudigen. In 1954 kochten we een kleine caravan, verhuisden naar Ballarat in de deelstaat Victoria, en begonnen te dienen als pioniers, of volletijdpredikers.

We werkten samen met de kleine gemeente in Ballarat en Jehovah zegende onze inspanningen. Binnen anderhalf jaar steeg het aantal aanwezigen op de vergaderingen van zeventien tot zeventig. Toen werden we uitgenodigd voor de kringdienst in de deelstaat South Australia. De volgende drie jaar genoten we ervan gemeenten te bezoeken in Adelaide en in de wijn- en citrusstreken langs de rivier de Murray. Wat was ons leven veranderd! We waren blij om met onze liefdevolle broeders en zusters te kunnen samenwerken. Wat een beloning voor het doen van wat we wisten dat juist was!

Een zendingstoewijzing

In 1958 lieten we het Australische bijkantoor weten dat we van plan waren later dat jaar het internationale „Goddelijke wil”-congres in New York bij te wonen. Daarop kregen we aanvraagformulieren toegestuurd voor de zendelingenschool Gilead in de Verenigde Staten. Omdat we al halverwege de dertig waren, dachten we dat we te oud waren om naar Gilead te gaan. Toch stuurden we onze aanvragen in en we werden uitgenodigd voor de 32ste klas. Na de eerste helft van de cursus ontvingen we onze zendingstoewijzing: India! Hoewel we het eerst een beetje eng vonden, wilden we doen wat juist was en aanvaardden we blij onze toewijzing.

Vroeg op een ochtend in 1959 kwamen we per schip in Bombay (officieel Mumbai) aan. Over de hele kade verspreid lagen honderden arbeiders te slapen. De lucht was gevuld met onbekende geuren. Toen de zon opkwam, kregen we een idee van wat ons te wachten stond. We hadden nog nooit zo’n hitte ervaren! We werden verwelkomd door een zendelingenechtpaar, Lynton en Jenny Dower, die samen met ons in Ballarat hadden gepionierd. Ze brachten ons naar het bijkantoor annex Bethelhuis, dat eigenlijk een krappe bovenverdieping dicht bij het stadscentrum was. Daar woonden zes Bethelvrijwilligers. Broeder Edwin Skinner, die sinds 1926 zendeling in India was, raadde ons aan twee canvas reistassen te kopen voordat we naar onze toewijzing gingen. Zulke tassen waren een vertrouwd gezicht op Indiase treinen en ze kwamen ons tijdens onze latere reizen goed van pas.

Na twee dagen reizen met de trein bereikten we onze toewijzing in Tiruchirapalli, een stad in de zuidelijke staat Madras (nu Tamil Nadu). Daar voegden we ons bij drie Indiase speciale pioniers, die tot een bevolking van 250.000 mensen predikten. De leefomstandigheden waren primitief. Op een gegeven moment hadden we nog geen £2 meer. Maar toen dat op was, liet Jehovah ons niet in de steek. Een man met wie we de bijbel bestudeerden, leende ons geld om een woning te huren die geschikt was om vergaderingen in te houden. Toen we een keertje bijna niets te eten hadden, bracht een vriendelijke buurman ons een zelfgemaakte kerrieschotel. Die was heerlijk, maar wel zo scherp gekruid dat ik er de hik van kreeg!

In de velddienst

Hoewel sommige mensen in Tiruchirapalli Engels spraken, sprak de meerderheid Tamil. We deden daarom heel veel moeite om een eenvoudige presentatie voor de velddienst in die taal te leren. Daardoor wonnen we het respect van veel plaatselijke mensen.

We genoten enorm van de van-huis-tot-huisprediking. Indiase mensen zijn van nature gastvrij, en de meeste nodigden ons binnen om iets te drinken of te eten. Omdat de temperatuur vaak rond de veertig graden Celsius was, stelden we hun gastvrijheid enorm op prijs. Het was beleefd om eerst over persoonlijke zaken te praten voordat we over onze boodschap begonnen. Huisbewoners vroegen mijn vrouw en mij vaak: „Waar komen jullie vandaan? Hebben jullie kinderen? Waarom niet?” Na die vragen wilden ze ons meestal naar een goede arts verwijzen! Maar die gesprekken gaven ons de gelegenheid iets over onszelf te vertellen en de belangrijkheid van ons bijbelse onderwijzingswerk uit te leggen.

De meeste mensen tot wie we predikten, waren aanhangers van het hindoeïsme — een geheel van geloofsovertuigingen dat veel verschilde van het christendom. In plaats van te discussiëren over de complexiteiten van de hindoefilosofie, predikten we gewoon het goede nieuws van Gods koninkrijk — en met goede resultaten. Binnen zes maanden woonden bijna twintig personen de vergaderingen in ons zendelingenhuis bij. Een van hen was Nallathambi, een civiel-ingenieur. Hij en zijn zoon, Vijayalayan, hebben later zo’n vijftig personen geholpen aanbidders van Jehovah te worden. Vijayalayan heeft ook nog een tijdje op het Indiase bijkantoor gewerkt.

Constant op weg

We waren nog geen half jaar in India toen me werd gevraagd de eerste vaste districtsopziener van het land te worden. Dat betekende door heel India reizen, kringvergaderingen organiseren en met negen verschillende taalgroepen samenwerken. Het was een zware taak. We pakten kleding en de nodige dingen voor zes maanden in drie grote hutkoffers en in onze trouwe reistassen en vertrokken per trein vanuit de stad Madras (officieel Chennai). Omdat het district zo’n 6500 kilometer in omtrek was, waren we constant op weg. Eén keer hadden we in de zuidelijke stad Bangalore op zondag nog een kringvergadering gehad. Daarna reisden we in noordelijke richting naar Darjeeling in de uitlopers van de Himalaja om de week daarop een vergadering van de volgende kring te hebben. Het was een treinreis van 2700 kilometer, waarbij we vijf keer moesten overstappen.

Tijdens onze vroege reizen vonden we het leuk om de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie te laten zien. Die film liet mensen kennismaken met de omvang van het werk dat door Jehovah’s Getuigen over de hele wereld werd gedaan. Vaak werden die vertoningen door honderden mensen bijgewoond. Eén keer lieten we de film aan de kant van de weg aan een groep mensen zien. Tijdens de film pakten zich dikke stormwolken samen die snel onze kant op kwamen. Omdat er ooit een rel was ontstaan toen de film werd onderbroken, besloot ik de voorstelling niet stop te zetten maar de rest versneld af te draaien. Gelukkig eindigde de film zonder incidenten toen de eerste druppels begonnen te vallen.

In de daaropvolgende jaren hebben Melody en ik door de meeste delen van India gereisd. Omdat elke streek haar eigen voedsel, kleding, taal en landschap had, was het alsof we van het ene land naar het andere reisden. Wat een schitterende diversiteit is er in Jehovah’s schepping te vinden! Dat geldt ook voor de dieren in India. Toen we op een keer in de Nepalese jungle kampeerden, zagen we een enorme tijger. Het was een prachtbeest. Het zien van het dier versterkte ons verlangen naar het Paradijs, waar eindelijk vrede zal zijn tussen mens en dier.

Organisatorische verbeteringen

In die vroege dagen moesten de broeders in India zich nauwkeuriger gaan houden aan Jehovah’s organisatorische regelingen. In sommige gemeenten zaten de mannen aan de ene kant van de vergaderplaats en de vrouwen aan de andere kant. De vergaderingen begonnen zelden op tijd. In één plaats werd er een klok geluid om Koninkrijksverkondigers bijeen te roepen voor de vergaderingen. In andere gebieden kwamen verkondigers gewoon binnenwandelen als de zon een bepaalde stand had bereikt. Kringvergaderingen en bezoeken van kringopzieners waren onregelmatig. De broeders waren wel bereid te doen wat juist was, maar ze hadden opleiding nodig.

In 1959 stelde Jehovah’s organisatie de Koninkrijksbedieningsschool in. Dit wereldwijde opleidingsprogramma hielp kringopzieners, speciale pioniers, zendelingen en gemeenteouderlingen om hun schriftuurlijke verantwoordelijkheden effectiever te behartigen. In India begon de school in december 1961, en ik was leraar. Geleidelijk aan sijpelden de resultaten van die opleiding door tot in gemeenten in heel het land, en er werden al snel verbeteringen aangebracht. Toen de broeders eenmaal wisten wat juist was, motiveerde Gods geest hen om dat ook te doen.

Ook grote congressen waren aanmoedigend en verenigden de broeders en zusters. Een opmerkelijk congres was het internationale „Eeuwige goede nieuws”-congres in 1963 in New Delhi. Getuigen uit heel India reisden duizenden kilometers om dat congres bij te wonen, en velen van hen gebruikten daarvoor al hun spaargeld. Er waren ook 583 afgevaardigden uit 27 andere landen aanwezig, en het was de eerste keer dat plaatselijke Getuigen met grote aantallen bezoekende broeders en zusters konden omgaan.

In 1961 werden Melody en ik uitgenodigd deel te gaan uitmaken van de Bethelfamilie in Bombay, waar ik later als een lid van het bijkantoorcomité diende. Nog meer voorrechten volgden. Gedurende vele jaren diende ik als zoneopziener in grote delen van Azië en het Midden-Oosten. Omdat het predikingswerk in veel van die landen onder restricties stond, moesten de plaatselijke verkondigers „zo omzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven” zijn. — Mattheüs 10:16.

Groei en veranderingen

Toen we voor het eerst in India aankwamen, in 1959, waren er in dat land 1514 verkondigers actief. Nu is dat aantal gestegen tot meer dan 24.000. Om die groei te kunnen opvangen, is Bethel twee keer naar een nieuwe lokatie in of bij Bombay verhuisd. In maart 2002 is de Bethelfamilie opnieuw verhuisd — dit keer naar een nieuw gebouwd complex bij Bangalore in Zuid-India. In dit moderne complex wonen momenteel 240 Bethelieten en er wordt literatuur in twintig talen vertaald.

Hoewel Melody en ik er heel erg naar hadden uitgekeken om naar Bangalore te verhuizen, werden we er in 1999 door een slechte gezondheid toe genoodzaakt naar Australië terug te keren. We dienen nu als leden van de Bethelfamilie in Sydney. Hoewel we uit India vertrokken zijn, blijft onze liefde voor onze dierbare vrienden en geestelijke kinderen in dat land sterk. Het is heerlijk om brieven van hen te ontvangen!

Nu Melody en ik terug kunnen kijken op meer dan vijftig jaar volletijddienst, voelen we ons enorm gezegend. Ooit was het ons werk om beelden van mensen te bewaren op fotografisch papier, maar eraan mee te werken dat mensen bewaard blijven in Gods herinnering was een veel betere keus. Wat een kostbare ervaringen hebben we mogen beleven omdat we besloten Gods wil op de eerste plaats te stellen in ons leven! Ja, doen wat volgens God juist is, leidt echt tot geluk!

[Kaarten op blz. 15]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

INDIA

New Delhi

Darjeeling

Bombay (Mumbai)

Bangalore

Madras (Chennai)

Tiruchirapalli

[Illustraties op blz. 13]

Hadyn en Melody (1942)

[Illustratie op blz. 16]

De Bethelfamilie in India (1975)