Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vastbesloten om Jehovah te dienen

Vastbesloten om Jehovah te dienen

Levensgeschiedenis

Vastbesloten om Jehovah te dienen

VERTELD DOOR RAIMO KUOKKANEN

In 1939 brak in Europa de Tweede Wereldoorlog uit, en mijn vaderland, Finland, werd aangevallen door de Sovjet-Unie. Mijn vader nam dienst in het Finse leger. Kort daarna wierpen Russische oorlogsvliegtuigen bommen af boven onze stad. Mijn moeder vond het beter dat ik bij mijn grootmoeder ging wonen omdat het daar veiliger was.

IN 1971 diende ik als zendeling in Oeganda (Oost-Afrika). Toen ik op een dag van huis tot huis predikte, kwamen er opeens een heleboel bange mensen voorbijrennen. Ik hoorde ook schoten en zette het op een lopen in de richting van ons huis. Toen het geluid van de schoten dichterbij kwam, sprong ik in een greppel naast de weg. Terwijl de kogels over mijn hoofd suisden, ging ik al kruipend naar huis.

Ik had niet veel kunnen doen om de consequenties van de Tweede Wereldoorlog te ontlopen, maar waarom zouden mijn vrouw en ik ons blootstellen aan onlusten in Oost-Afrika? Het antwoord hangt nauw samen met ons besluit om Jehovah te dienen.

De eerste kennismaking met de Getuigen

Ik ben in 1934 in Helsinki (Finland) geboren. Mijn vader was schilder en op een keer kwam hij voor zijn werk in het gebouw waar het Finse bijkantoor van Jehovah’s Getuigen was gehuisvest. De Getuigen vertelden hem over hun gemeentevergaderingen. Toen hij thuiskwam, vertelde hij mijn moeder erover. Ze ging niet meteen de vergaderingen bezoeken, maar later kreeg ze met een collega die Getuige was, wel gesprekken over bijbelse onderwerpen. Moeder vatte de dingen die ze leerde al snel ernstig op en in 1940 werd ze als een van Jehovah’s Getuigen gedoopt.

Kort daarvoor had mijn grootmoeder me meegenomen naar haar huis op het platteland waar ik bleef tot de oorlog was afgelopen. Mijn moeder, die nog steeds in Helsinki zat, begon haar moeder en jongere zus over de geloofsopvattingen van Jehovah’s Getuigen te schrijven. Beiden toonden belangstelling en wat ze leerden, vertelden ze weer aan mij. De reizende opzieners die bij Grootmoeder op bezoek kwamen, moedigden ons aan, maar ik had nog niet besloten of ik God wilde dienen.

De start van mijn theocratische opleiding

Toen de oorlog in 1945 was afgelopen, keerde ik terug naar Helsinki en ging ik vaak met Moeder mee naar de bijeenkomsten van Jehovah’s Getuigen. Soms ging ik echter liever naar de bioscoop. Maar dan vertelde Moeder me altijd over de lezing die ze op de vergadering had gehoord, waarbij ze telkens één punt benadrukte: Armageddon stond voor de deur. Ik raakte daar ook van overtuigd en sloeg toen geen vergadering meer over. Naarmate mijn waardering voor de bijbelse waarheid toenam, groeide ook mijn verlangen om aan alle activiteiten van de gemeente mee te doen.

Ik genoot vooral van de congressen en andere grote vergaderingen. In 1948 bezocht ik het districtscongres dat werd gehouden in de buurt van Grootmoeders huis, waar ik mijn zomervakantie doorbracht. Een van mijn vrienden zou op dat congres gedoopt worden en hij vroeg of ik me niet ook wilde laten dopen. Ik vertelde hem dat ik geen zwembroek bij me had, maar hij zei dat ik zijn zwembroek wel mocht lenen als hij was gedoopt. Dat vond ik prima en zo werd ik op 27 juni 1948 op dertienjarige leeftijd gedoopt.

Na het congres hoorde mijn moeder dat ik me had laten dopen. Zodra ze me weer zag, wilde ze weten waarom ik zo’n belangrijke stap had gezet zonder dit eerst met haar te bespreken. Ik legde uit dat ik de fundamentele bijbelse leringen begreep en wist dat ik Jehovah verantwoording verschuldigd was voor mijn gedrag.

Wat me vastbesloten maakte

Door de broeders in de gemeente werd mijn verlangen om Jehovah te dienen steeds sterker. Ze namen me mee in de prediking van huis tot huis en gaven me bijna elke week een toewijzing voor een aandeel op de vergadering (Handelingen 20:20). Toen ik zestien was, hield ik mijn eerste openbare lezing. Kort daarna werd ik in onze gemeente aangesteld als bijbelstudiedienaar. Al die geestelijke activiteiten waren een hulp om te groeien tot rijpheid, maar ik moest nog wel mijn mensenvrees overwinnen.

In die tijd kondigden we de openbare toespraak van het districtscongres aan met grote borden die we op onze rug en borst droegen, en om die reden noemde men ons soms sandwichmensen. Op een keer stond ik met mijn sandwichbord op een rustige straathoek toen ik een groep klasgenoten mijn richting uit zag komen. Toen ze langsliepen, maakte de blik in hun ogen dat ik wel door de grond wilde zakken. Ik bad tot Jehovah om moed en bleef staan met mijn bord. Door toen mensenvrees te overwinnen, werd ik voorbereid op de grotere test op mijn christelijke neutraliteit.

Na verloop van tijd kreeg ik samen met een aantal andere jonge Getuigen een oproep voor militaire dienst. Hoewel we ons volgens de instructies op de militaire basis meldden, weigerden we respectvol het uniform aan te trekken. De functionarissen hielden ons in hechtenis en kort daarna veroordeelde een rechtbank ons tot zes maanden gevangenisstraf. Daar kwamen nog eens de acht maanden bij die vereist waren voor de militaire dienst. Dus brachten we vanwege ons neutrale standpunt in totaal veertien maanden in de gevangenis door.

In de gevangenisbarakken kwamen we elke dag bij elkaar om de bijbel te bespreken. In die maanden lazen velen van ons twee keer de hele bijbel door. Toen onze straf erop zat en we vrijkwamen, waren de meesten van ons vastbeslotener dan ooit om Jehovah te dienen. Van die groep jonge Getuigen dienen velen Jehovah nog steeds getrouw.

Nadat ik vrij was gelaten, ging ik weer bij mijn ouders wonen. Kort daarna leerde ik Veera kennen, een ijverige, pasgedoopte Getuige. We trouwden in 1957.

Een avond die ons leven veranderde

Toen we op een avond op visite waren bij enkele verantwoordelijke broeders van het bijkantoor vroeg een van hen of we in de kringdienst zouden willen gaan. Na een hele nacht in gebed te hebben doorgebracht, belde ik het bijkantoor en zei ja. In de volletijddienst gaan betekende dat ik mijn goedbetaalde baan moest opgeven, maar we waren vastbesloten het Koninkrijk op de eerste plaats in ons leven te stellen. Ik was 23 en Veera 19 jaar toen we in december 1957 met het reizende werk begonnen. Drie jaar lang genoten we van het bezoeken en aanmoedigen van de gemeenten van Jehovah’s volk in Finland.

Eind 1960 werd ik uitgenodigd voor de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in Brooklyn (New York). Met twee anderen uit Finland volgde ik een speciale cursus van tien maanden waarin we leerden hoe een bijkantoororganisatie functioneert. Onze vrouwen gingen niet mee maar werkten op het Finse bijkantoor.

Kort voordat de cursus was afgelopen, moest ik me melden op het kantoor van Nathan Knorr, die destijds de leiding had over het werk van Jehovah’s Getuigen over de hele wereld. Broeder Knorr bood mij en mijn vrouw een zendingstoewijzing op Madagaskar aan. Ik schreef Veera een brief om te vragen wat ze van die toewijzing vond en ze antwoordde meteen dat ze bereid was te gaan. Toen ik terugkwam in Finland gingen we snel aan de slag om ons op het leven op Madagaskar voor te bereiden.

Vreugde en teleurstelling

In januari 1962 vlogen we naar Antananarivo, de hoofdstad van het land. We hadden bontmutsen op en dikke jassen aan, want toen we uit Finland vertrokken was het daar winter. In de tropische hitte van Madagaskar gingen we ons al snel anders kleden. Ons eerste zendelingenhuis was klein en had maar één slaapkamer. Er woonde al een ander zendelingenechtpaar, dus sliepen Veera en ik op de veranda.

Eerst moesten we Frans leren, een officiële taal van Madagaskar. Dat viel helemaal niet mee, omdat zuster Carbonneau, die ons lesgaf, en wij geen gemeenschappelijke taal hadden. Zij gebruikte Engels om ons Frans te leren, maar Veera sprak geen Engels. Dus vertaalde ik de instructies van zuster Carbonneau voor Veera in het Fins. Vervolgens realiseerden we ons dat Veera technische begrippen beter begreep in het Zweeds, dus verklaarde ik haar de Franse grammatica in het Zweeds. Al gauw maakten we goede vorderingen in het Frans en begonnen we ook met het Malagasi, de plaatselijke taal.

Mijn eerste bijbelstudie op Madagaskar was met een man die alleen maar Malagasi sprak. Ik zocht de bijbelteksten eerst op in mijn Finse bijbel en vervolgens in zijn Malagasi bijbel. Ik kon hem niet veel uitleg geven over de schriftplaatsen, maar de bijbelse waarheid groeide al snel in zijn hart en hij werd uiteindelijk gedoopt.

In 1963 bracht Milton Henschel van het hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn een bezoek aan Madagaskar. Kort daarna werd er een nieuw bijkantoor op Madagaskar gevestigd en kreeg ik een aanstelling als bijkantooropziener, naast mijn werk als kring- en districtsopziener. Al die tijd heeft Jehovah ons rijkelijk gezegend. Van 1962 tot 1970 groeide het aantal Koninkrijksverkondigers op Madagaskar van 85 naar 469.

Toen we op een dag in 1970 na de prediking thuiskwamen, lag er een brief op onze deurmat waarin stond dat alle zendelingen van Jehovah’s Getuigen zich op het kantoor van de minister van Binnenlandse Zaken moesten melden. Daar aangekomen, kregen we van een ambtenaar te horen dat de regering had verordend dat we onmiddellijk het land moesten verlaten. Toen ik vroeg voor welke misdaad ik werd uitgewezen, zei hij: „Monsieur Kuokkanen, u hebt niets verkeerd gedaan.”

„We zijn hier al acht jaar”, zei ik. „Dit is ons thuis. We kunnen toch niet zomaar weggaan.” Ondanks onze pogingen moesten alle zendelingen binnen een week het land uit. Het bijkantoor werd gesloten en een plaatselijke Getuige nam de zorg voor het werk op zich. Voordat we onze geliefde broeders en zusters op Madagaskar verlieten, kregen we een nieuwe toewijzing: Oeganda.

Een nieuwe start

Een paar dagen nadat we Madagaskar hadden verlaten, arriveerden we in Kampala, de hoofdstad van Oeganda. We begonnen meteen Luganda te leren, een taal met een prachtige, zangerige klank, maar erg moeilijk om onder de knie te krijgen. Andere zendelingen hielpen Veera om eerst Engels te leren en in die taal konden we doeltreffend prediken.

Het hete, vochtige klimaat in Kampala eiste zijn tol van Veera’s gezondheid. Dus werden we toegewezen aan Mbarara, een plaats in Oeganda met een iets milder klimaat. We waren er de eerste Getuigen en op onze eerste dag dat we daar predikten, werden we gezegend met een mooie ervaring. Ik had een gesprek met een man toen zijn vrouw uit de keuken kwam. Haar naam was Margaret en ze had gehoord wat ik had verteld. Veera begon een bijbelstudie met haar, en ze maakte goede geestelijke vorderingen. Ze liet zich dopen en werd een ijverige Koninkrijksverkondiger.

Gevechten op straat

In 1971 werd de vrede in Oeganda verstoord door een burgeroorlog. Op een keer braken er gevechten uit in de buurt van ons zendelingenhuis in Mbarara. Toen maakte ik mee wat ik aan het begin van dit verslag heb beschreven.

Na een heel stuk buiten het zicht van de soldaten door een greppel te zijn gekropen, kwam ik bij het zendelingenhuis aan. Veera was al thuis. In een hoek van het huis bouwden we een ’fort’ van matrassen en meubels. Een week lang bleven we binnen en luisterden we naar het nieuws op de radio. Soms ketsten de kogels af op de muren terwijl we ons in ons fort verscholen. ’s Avonds deden we geen licht aan, zodat het leek of we niet thuis waren. Op een keer stonden er soldaten bij de voordeur te schreeuwen. We verroerden ons niet en baden stilletjes tot Jehovah. Toen de gevechten voorbij waren, kwamen de buren langs om ons te bedanken voor hun veiligheid. Ze geloofden dat Jehovah ons allemaal beschermd had, en daar waren we het mee eens.

De toestand bleef rustig tot we op een ochtend op de radio hoorden dat de Oegandese regering de activiteiten van Jehovah’s Getuigen had verboden. De nieuwslezer zei dat alle Getuigen van Jehovah terug moesten gaan naar hun voormalige religie. Ik bepleitte onze zaak bij de regeringsautoriteiten, maar dat mocht niet baten. Vervolgens ging ik naar het kantoor van president Idi Amin en vroeg om een onderhoud met hem. De receptionist zei dat de president bezet was. Ik ging er nog vaak terug, maar de president heb ik nooit te spreken gekregen. Ten slotte moesten we in juli 1973 Oeganda verlaten.

Een jaar wordt tien jaar

Toen we afscheid moesten nemen van onze geliefde Oegandese broeders en zusters, waren we weer net zo verdrietig als bij ons gedwongen vertrek van Madagaskar. Voordat we naar onze nieuwe toewijzing in Senegal gingen, reisden we naar Finland. Daar werd onze Afrikaanse toewijzing geannuleerd en werd ons gevraagd in Finland te blijven. Ons werk als zendelingen leek erop te zitten. In Finland dienden we als speciale pioniers en na een tijdje gingen we weer in de kringdienst.

Toen in 1990 het werk op Madagaskar niet meer zo veel tegenstand ondervond, vroeg het hoofdbureau in Brooklyn ons tot onze verbazing of we een jaar op Madagaskar wilden dienen. Dat wilden we wel, maar we zaten met twee grote problemen. Mijn vader die op leeftijd was, had verzorging nodig en Veera had nog steeds een zwakke gezondheid. De dood van mijn vader in november 1990 maakte me heel verdrietig, maar de verbeterende gezondheid van Veera gaf ons weer de hoop om de zendingsdienst te kunnen hervatten. In september 1991 gingen we terug naar Madagaskar.

Onze toewijzing op Madagaskar zou een jaar duren, maar uiteindelijk bleven we er tien jaar. In die tijd groeide het aantal verkondigers van 4000 naar 11.600. Ik vond het heerlijk om als zendeling te dienen. Toch voelde ik me soms ontmoedigd omdat ik me afvroeg of ik de fysieke en emotionele behoeften van mijn lieve vrouw niet verwaarloosde. Maar Jehovah gaf ons beiden de kracht om door te gaan. Ten slotte keerden we in 2001 terug naar Finland, waar we sindsdien op het bijkantoor werken. Onze ijver voor het Koninkrijk blijft vurig en we denken nog steeds met genegenheid terug aan Afrika. We zijn vastbesloten Jehovah’s wil te doen, waar hij ons ook maar toewijst. — Jesaja 6:8.

[Kaart op blz. 12]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

FINLAND

EUROPA

[Kaart op blz. 14]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

AFRIKA

MADAGASKAR

[Kaart op blz. 15]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

AFRIKA

OEGANDA

[Illustratie op blz. 14]

Raimo en Veera op hun trouwdag

[Illustraties op blz. 14, 15]

Van kringwerk in Finland in 1960 . . .

. . . tot zendingsdienst op Madagaskar in 1962

[Illustratie op blz. 16]

Raimo en Veera nu