Mijn leven veranderde toen ik leerde waarom God lijden toelaat
Levensgeschiedenis
Mijn leven veranderde toen ik leerde waarom God lijden toelaat
VERTELD DOOR HARRY PELOYAN
Waarom laat God lijden toe? Als klein jongetje zat ik al met die vraag. Ik had eerlijke, hardwerkende ouders voor wie het gezin op de eerste plaats kwam. Maar omdat mijn moeder niet erg gelovig was en mijn vader helemaal niet, konden ze mijn vraag niet beantwoorden.
IN DE ruim drie jaar dat ik, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, bij de Amerikaanse marine diende, ging die vraag me nog meer bezighouden. Na de oorlog werd ik ingedeeld bij de bemanning van een schip dat naar China ging om hulpgoederen af te leveren. Ik heb daar bijna een jaar doorgebracht en heb heel veel ellende gezien.
Chinezen zijn ijverige, intelligente mensen. Toch leden velen van hen zware ontberingen wegens armoede en ook wegens het geweld dat door de Tweede Wereldoorlog was veroorzaakt. Ik was vooral aangedaan door de vele hartveroverende kinderen die, ondervoed en in lompen, bij ons kwamen bedelen als we aan land gingen.
Waarom?
Ik ben geboren in 1925 en ben opgegroeid in Californië, en ik had zoiets nog nooit gezien. Ik vroeg me dan ook steeds weer af: als er een almachtige Schepper is, waarom laat hij dan toe dat zo veel mensen, en vooral onschuldige kinderen, zulke dingen meemaken?
Ook vroeg ik me af waarom God, als hij inderdaad bestond, de verwoesting, massamoord, dood en ellende heeft toegelaten die de mensheid al eeuwenlang te verduren heeft gehad
— en vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen ruim vijftig miljoen mensen het leven verloren. En bovendien, waarom hadden mensen van dezelfde religie, aangezet door hun geestelijke leiders, elkaar in die oorlog gedood omdat ze een andere nationaliteit hadden?De telescoop
Toen in 1939 de Tweede Wereldoorlog begon en er gigantisch veel mensen over de hele wereld gedood werden, concludeerde ik dat er geen God kon zijn. Maar toen moesten we op de middelbare school voor de les natuurwetenschappen iets bouwen wat met wetenschap te maken had. Omdat ik astronomie interessant vond, besloot ik een grote spiegeltelescoop te bouwen met een spiegel van twintig centimeter doorsnee.
Ik kocht een stuk glas van ruim twee en een halve centimeter dik en twintig centimeter breed en liet dit door een glassnijder tot een cirkel snijden. Daarna begon ik aan de lastige taak om het glas met de hand te slijpen en er een holle spiegel van te maken. Dat nam een heel semester lang al mijn vrije tijd in beslag. Toen de spiegel klaar was, monteerde ik hem in een lange metalen buis en voorzag ik de telescoop van lenzen van diverse sterkten.
Op een heldere, maanloze avond nam ik mijn telescoop voor het eerst mee naar buiten en richtte hem op de sterren en de planeten van ons zonnestelsel. Ik was helemaal verbaasd te zien dat er zo veel hemellichamen waren en dat alles heel goed georganiseerd was. En toen ik te weten kwam dat sommige ’sterren’ eigenlijk sterrenstelsels waren zoals onze Melkweg, met elk wel miljarden sterren, was ik nog meer onder de indruk.
’Dit kan toch echt niet allemaal gewoon vanzelf ontstaan zijn’, dacht ik bij mezelf. ’Niets wat georganiseerd is, ontstaat toevallig. Het universum is zo schitterend georganiseerd dat het door een genie gemaakt lijkt te zijn. Zou er dan toch een God bestaan?’ Door wat ik met mijn telescoop zag, stapte ik enigszins af van de dogmatische, atheïstische zienswijze die ik voordien had.
Vervolgens vroeg ik me af: Als er dan echt een God bestaat die machtig en wijs genoeg is om dit verbazingwekkende universum te scheppen, kan hij dan niets aan de beklagenswaardige situatie op aarde doen? Waarom laat hij om te beginnen al deze ellende toe? Als ik die vragen aan gelovige mensen stelde, konden ze geen bevredigende antwoorden geven.
Na mijn middelbare school te hebben afgerond en enkele jaren op de universiteit te hebben gezeten, ging ik bij de Amerikaanse marine. Maar ook de legerpredikanten konden mijn vragen niet echt beantwoorden. Heel vaak kreeg ik van gelovige mensen te horen: „De wegen van de Heer zijn ondoorgrondelijk.”
Ik blijf zoeken
Toen ik uit China terugkwam, vroeg ik me nog steeds af waarom God lijden toelaat. Ik kon het maar niet van me afzetten, vooral niet toen ik de militaire begraafplaatsen zag op de diverse eilanden in de Grote Oceaan waar we op weg naar huis aanlegden. Wat ik zag, waren bijna allemaal graven van mannen die heel jong gestorven waren.
Eenmaal terug in de Verenigde Staten werd ik uit de marine ontslagen. Ik moest nog een jaar naar de Harvard-universiteit in Cambridge (Massachusetts). Na dat jaar studeerde ik af, maar ik ging niet naar Californië terug. Ik besloot een tijdje aan de oostkust te blijven en te proberen antwoorden op mijn vragen te vinden. Ik was van plan naar New York te gaan, een stad met veel religies, met de bedoeling daar wat religieuze diensten bij te wonen om te kijken wat er werd geleerd.
In New York kon ik bij mijn tante, Isabel Kapigian, logeren. Zij en haar twee dochters, Rose en Ruth, waren Getuigen van Jehovah. Omdat ik dacht dat ik niet in hun geloofsopvattingen geïnteresseerd zou zijn, begon ik diensten van andere religies bij te wonen, met de mensen daar te praten en hun literatuur te lezen. Ik vroeg hun dan waarom God lijden toelaat, maar ook zij wisten het antwoord niet. Ik concludeerde dat er dan misschien toch geen God bestond.
Ik vind antwoorden
Toen vroeg ik mijn tante en mijn nichten of ik wat van hun literatuur mocht lezen om erachter te komen wat de opvattingen van de Getuigen waren. Toen ik hun publicaties begon te lezen, merkte ik al snel dat de religie van de Getuigen heel anders was dan andere religies. De antwoorden kwamen uit de bijbel en waren heel bevredigend. In korte tijd waren mijn vragen over de reden waarom God lijden toelaat, beantwoord.
Bovendien kon ik zien dat Jehovah’s Getuigen hun bijbelse antwoorden kracht bijzetten door daden. Ik vroeg bijvoorbeeld aan mijn tante hoe de jonge mannen van haar geloof in Duitsland zich tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden opgesteld. Gingen ze daar in het
leger, zeiden ze „Heil Hitler!” en groetten ze de hakenkruisvlag? Haar antwoord was ontkennend. Ze vertelde dat ze wegens hun neutrale standpunt naar concentratiekampen waren gestuurd, waar velen van hen waren vermoord. Ze legde uit dat tijdens de oorlog het standpunt van Jehovah’s Getuigen overal hetzelfde was: ze bleven neutraal. Zelfs in democratische landen werden jonge mannen van Jehovah’s Getuigen wegens hun neutrale standpunt in de gevangenis gezet.Vervolgens vroeg mijn tante me om Johannes 13:35 te lezen, waar staat: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt.” Ware christenen moeten op internationale schaal dat identificerende kenmerk van liefde hebben. Nooit zouden ze in de oorlog tegenover elkaar komen te staan en elkaar doden omdat ze een andere nationaliteit hebben! Ze vroeg: „Kun je je voorstellen dat Jezus en zijn discipelen in de oorlogen van Rome elkaars tegenstanders zouden zijn en elkaar zouden doden?”
Mijn tante liet me ook 1 Johannes 3:10-12 lezen. Daar staat: „Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de Duivel kenbaar: Een ieder die geen rechtvaardigheid betracht, spruit niet uit God voort, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft. . . . Wij [moeten] liefde voor elkaar . . . hebben; niet zoals Kaïn, die uit de goddeloze voortsproot en zijn broer vermoordde.”
De bijbel is duidelijk: ware christenen hebben liefde voor elkaar, in welk land ze ook wonen. Je zult hen dan ook nooit hun eigen broeders of anderen zien doden. Daarom kon Jezus over zijn volgelingen zeggen: „Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben.” — Johannes 17:16.
Waarom lijden wordt toegelaten
Ik kwam al snel te weten dat de bijbel ons vertelt waarom God lijden toelaat. Er wordt in uitgelegd dat toen God onze eerste ouders maakte, hij hen volmaakt schiep en hen in een paradijselijke tuin zette (Genesis 1:26; 2:15). Hij gaf hun ook een heel kostbaar geschenk: de vrije wil. Maar ze moesten dat vermogen op een verantwoorde manier gebruiken. Als ze God en zijn wetten gehoorzaamden, zouden ze in volmaaktheid in een paradijs blijven leven. Ze zouden de grenzen van dat paradijs uitbreiden tot het de hele aarde omvatte. Hun nakomelingen zouden ook volmaakt zijn, zodat de aarde na verloop van tijd een prachtig paradijs zou zijn en bewoond zou worden door volmaakte, gelukkige mensen. — Genesis 1:28.
Maar als Adam en Eva ervoor zouden kiezen onafhankelijk van God te zijn, zou hij hen niet langer hun volmaaktheid laten houden (Genesis 2:16, 17). Jammer genoeg voor de hele mensheid misbruikten onze eerste ouders hun vrije wil en kozen ze ervoor onafhankelijk van God te zijn. Ze werden daartoe aangezet door een opstandig geestelijk schepsel dat bekend kwam te staan als Satan de Duivel. Hij hunkerde naar onafhankelijkheid van God en naar de aanbidding die alleen God toekomt. — Genesis 3:1-19; Openbaring 4:11.
Zo werd Satan „de god van dit samenstel van dingen” (2 Korinthiërs 4:4). De bijbel zegt: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Johannes 5:19). Jezus noemde Satan „de heerser van de wereld” (Johannes 14:30). De ongehoorzaamheid van Satan en onze eerste ouders bracht onvolmaaktheid, geweld, lijden, verdriet en de dood over de hele mensheid. — Romeinen 5:12.
„Het staat niet aan een man”
Om te laten zien wat het negeren van de wetten van de Schepper voor de menselijke familie zou betekenen, heeft God de gevolgen daarvan duizenden jaren toegelaten. Daardoor heeft de hele mensheid ruimschoots de gelegenheid gekregen de waarheid te erkennen van wat de bijbel zegt: „Het [is] niet aan de aardse mens . . . zijn weg te bepalen. Het staat niet aan een man die wandelt, zelfs maar zijn schrede te richten. Corrigeer mij, o Jehovah.” — Jeremia 10:23, 24.
Nu, na al die eeuwen, kunnen we zien dat bestuur onafhankelijk van God op een ramp is uitgelopen. Het is dan ook Gods voornemen een eind te maken aan dit desastreuze experiment van onafhankelijkheid van hem en zijn wetten.
Een prachtige toekomst
Heel binnenkort, zo blijkt uit bijbelprofetieën, zal God een eind maken aan dit wrede en onbarmhartige samenstel van dingen: „Nog maar een korte tijd en de goddeloze zal er niet meer zijn . . . De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde bezitten, en zij zullen inderdaad hun heerlijke verrukking vinden in de overvloed van vrede.” — Psalm 37:10, 11.
Een profetie in Daniël 2:44 zegt: „In de dagen van die koningen [alle nu bestaande vormen van heerschappij] zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. En het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan.” Menselijke heerschappij zal nooit meer worden toegestaan. Gods koninkrijk zal over de hele aarde regeren. Onder dat bestuur zal heel de aarde in een paradijs worden veranderd en de mensheid zal tot volmaaktheid groeien en voor eeuwig in geluk kunnen leven. De bijbel belooft: „[God] zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn” (Openbaring 21:4). Wat een prachtige toekomst heeft God voor ons in petto!
Een heel ander leven
Doordat ik bevredigende antwoorden op mijn vragen had gekregen, veranderde mijn leven. Vanaf dat moment wilde ik God dienen en anderen helpen deze antwoorden te vinden. Ik begreep de ernst van de woorden in 1 Johannes 2:17: „De wereld [het huidige stelsel dat door Satan geregeerd wordt] gaat . . . voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.” Ik wilde heel graag voor eeuwig in Gods nieuwe wereld leven. Ik besloot in New York te blijven en verbond me daar met een gemeente van Jehovah’s Getuigen. Ik onderwees anderen wat ik had geleerd en putte daar veel vreugde uit.
In 1949 ontmoette ik Rose Marie Lewis. Zij, haar moeder (Sadie) en haar zes zussen waren allemaal Getuigen. Rose hield zich fulltime met de prediking bezig. Ze had veel mooie eigenschappen en ik voelde me direct tot haar aangetrokken. We trouwden in juni 1950 en bleven in New York. We waren gelukkig met wat we deden en zagen uit naar de tijd dat we voor eeuwig in Gods nieuwe wereld zouden leven.
In 1957 werden Rose Marie en ik uitgenodigd om fulltime op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn (New York) te gaan dienen. In juni 2004 waren we 54 jaar gelukkig getrouwd, waarvan we 47 jaar op het hoofdbureau hadden doorgebracht. Het waren gelukkige jaren van dienst voor Jehovah en samenwerking met duizenden geloofsgenoten.
Mijn ergste leed
Droevig genoeg werd begin december 2004 geconstateerd dat Rose Marie een tumor in een van haar longen had. De artsen waren het erover eens dat hij snel groeide en weggehaald moest worden. Later diezelfde maand werd ze geopereerd, en ongeveer een week daarna kwam de chirurg haar ziekenhuiskamer binnen terwijl ik er ook was, en zei: „Rose Marie, je mag naar huis! Je bent genezen!”
Rose Marie was echter nog maar een paar dagen thuis toen ze hevige pijn begon te krijgen in haar maagstreek en op andere plekken. Omdat de pijn aanhield, ging ze weer naar het ziekenhuis voor verdere onderzoeken. Daar werd ontdekt dat enkele van haar vitale organen om de een of andere reden bloedstolsels aanmaakten, die verhinderden dat die organen de nodige zuurstof kregen. De artsen deden alles wat menselijkerwijs mogelijk was om dit te verhelpen, maar tevergeefs. Slechts een paar weken later, op 30 januari 2005, kreeg ik de zwaarste slag in mijn hele leven te verduren: mijn allerliefste Rose Marie overleed.
Ik was toen bijna tachtig en had heel mijn leven mensen zien lijden, maar dit was anders. Rose Marie en ik waren, zoals de bijbel het zegt, „één vlees” (Genesis 2:24). Ik had het leed van anderen gezien en had zelf verdriet gehad toen vrienden en familieleden stierven. Maar de pijn die ik ervoer toen mijn vrouw stierf, was veel intenser en duurde veel langer. Ik besef nu pas echt wat een immens verdriet de menselijke familie al zo lang ervaart door de dood van geliefden.
Toch is de kennis van de oorsprong van lijden en van de manier waarop er een eind aan zal komen, een grote steun geweest. Psalm 34:18 zegt: „Jehovah is nabij de gebrokenen van hart; en de verbrijzelden van geest redt hij.” Een grote hulp om dit lijden te verduren, is de wetenschap dat de bijbel leert dat er een opstanding zal zijn, dat degenen die zich in het graf bevinden tot leven zullen komen en de gelegenheid zullen hebben om voor eeuwig in Gods nieuwe wereld te leven. Handelingen 24:15 zegt dat „er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen”. Rose Marie hield ontzettend veel van God. Ik ben er zeker van dat hij evenveel van haar hield en dat hij haar niet zal vergeten en haar weer tot leven zal brengen op zijn bestemde tijd, en hopelijk is dat heel binnenkort. — Lukas 20:38; Johannes 11:25.
Hoewel het verdriet bij het verlies van een geliefde groot is, zal de vreugde bij het terugzien van een geliefde in de opstanding groter zijn (Markus 5:42). Gods Woord belooft: „Uw doden zullen leven. . . . De aarde zelf zal ook degenen die machteloos zijn in de dood, als bij een geboorte uitwerpen” (Jesaja 26:19). Velen van „de rechtvaardigen” die in Handelingen 24:15 worden genoemd, zullen waarschijnlijk al snel opgewekt worden. Dat zal echt een geweldige tijd zijn! En Rose Marie zal een van degenen zijn die terugkomen. Ze zal door haar geliefden hartelijk welkom worden geheten! Wat zal het dan voldoening schenken in een wereld te leven waarin geen lijden is!
[Illustraties op blz. 9]
Ik zag veel ellende toen ik in China gestationeerd was
[Illustraties op blz. 10]
Sinds 1957 werk ik op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn
[Illustratie op blz. 12]
In 1950 trouwde ik met Rose Marie
[Illustratie op blz. 13]
Toen we 50 jaar getrouwd waren (2000)