Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Eindelijk een verenigd gezin!

Eindelijk een verenigd gezin!

Levensgeschiedenis

Eindelijk een verenigd gezin!

VERTELD DOOR SUMIKO HIRANO

Ik had ontdekt wat de beste manier van leven was, en ik wilde graag samen met mijn man zo leven. Het zou 42 jaar duren voordat dat gebeurde.

MIJN man en ik trouwden in 1951, toen ik 21 was. Vier jaar later hadden we twee zoons, en mijn leven leek in alle opzichten gezegend.

Op een dag in 1957 vertelde mijn oudere zus me dat ze regelmatig bezocht werd door een zendelinge van Jehovah’s Getuigen. Hoewel ze zelf boeddhist was, begon ze met de zendelinge de bijbel te bestuderen en ze moedigde me aan hetzelfde te doen. Ik stemde toe. Ik was verbonden met een protestantse kerk, dus zou ik kunnen aantonen waar de Getuigen fout zaten — tenminste dat dacht ik.

Al snel kwam ik erachter dat ik heel weinig van de bijbel wist. Ik moest de zendelinge vragen: „Wie is Jehovah eigenlijk?” Ik had in mijn kerk die naam nog nooit horen gebruiken. De zendelinge, Daphne Cooke (later Pettitt), liet me Jesaja 42:8 lezen, waar eenvoudigweg staat dat Jehovah de naam van de almachtige God is. Daphne beantwoordde al mijn vragen aan de hand van de bijbel.

Ik stelde diezelfde vragen aan mijn predikant. Hij zei: „Vragen stellen is een zonde. Je moet gewoon geloven wat je verteld wordt.” Hoewel ik niet vond dat het stellen van vragen verkeerd was, ging ik een half jaar lang op zondagochtend naar de kerk en ’s middags naar de vergadering van Jehovah’s Getuigen.

De uitwerking op mijn huwelijk

Wat ik uit de bijbel leerde maakte me ontzettend gelukkig, en ik sprak er met Kazuhiko, mijn man, over. Na elke studieperiode en elke vergadering vertelde ik hem wat ik geleerd had. Het gevolg was dat er een ’koele wind’ tussen ons begon te waaien. Hij wilde niet dat ik een van Jehovah’s Getuigen werd. Maar ik putte zo veel voldoening uit mijn bijbelstudie dat ik bleef studeren en met de Getuigen bleef omgaan.

Voordat ik op vergaderavonden de deur uitging, maakte ik een van Kazuhiko’s lievelingsgerechten voor hem klaar, maar hij begon buitenshuis te eten. Als ik na de vergadering thuiskwam, was hij slechtgehumeurd en weigerde hij te praten. Na twee of drie dagen werd hij minder humeurig, maar dan was het alweer tijd voor de volgende vergadering.

In die periode kreeg ik tuberculose, een ziekte waaraan al een aantal leden van mijn schoonfamilie gestorven waren. Kazuhiko was heel erg bezorgd en zei dat als ik beter werd, ik alles mocht doen wat ik wilde. Mijn enige verzoek was dat hij er geen bezwaar tegen zou hebben dat ik elke week de vergaderingen bezocht. Daar ging hij mee akkoord.

Mijn herstel nam zes maanden in beslag en die tijd gebruikte ik om een intensieve studie van de bijbel te maken. Ik zocht naar tegenstrijdigheden in de leringen van de Getuigen, met de gedachte dat als ik er ook maar één zou vinden, ik met mijn studie zou stoppen. Ik kon er niet één vinden. In plaats daarvan werden de dwalingen van de Protestantse Kerk juist overduidelijk. Ik leerde Jehovah kennen als een liefdevolle en rechtvaardige God en ging inzien welke voordelen het had om in overeenstemming met zijn wetten te leven.

Na mijn herstel hield mijn man zich aan zijn belofte en verzette hij zich er niet tegen dat ik naar de vergaderingen ging. Ik bleef geestelijk groeien, en in mei 1958 werd ik als een van Jehovah’s Getuigen gedoopt. Ik verlangde er hevig naar om samen met mijn gezin de ware God te aanbidden.

Mijn kinderen in geestelijk opzicht helpen

Mijn zoons gingen altijd met me mee naar de vergaderingen en in de prediking, maar aan bepaalde dingen die zich voordeden, kon ik duidelijk merken dat hun kennis van de bijbel toenam. Op een dag bijvoorbeeld was mijn zoon Masahiko, hij was toen zes jaar, buiten aan het spelen. Er klonk een hard geluid en ik hoorde iemand gillen. Een buurvrouw stormde ons huis binnen en schreeuwde dat mijn zoon door een auto was aangereden. Was hij dood? Ik dwong mezelf kalm te blijven terwijl ik naar buiten rende. De aanblik van zijn zwaar gehavende fiets bezorgde me de rillingen, maar toen zag ik hem op me toelopen met alleen maar wat schaafwonden. Hij klampte zich aan me vast en zei: „Mammie, Jehovah heeft me geholpen, hè?” Toen ik zag dat hij nog leefde en ik die mooie woorden hoorde, kon ik mijn tranen niet meer bedwingen.

Een andere keer tijdens de prediking ontmoetten we een oude man die schreeuwde: „Hoe komt u erbij om zo’n jong kind mee langs de deuren te sleuren? Arme jongen.” Voordat ik kon antwoorden, zei de achtjarige Tomoyoshi: „Meneer, ik hoef van mijn moeder niet te prediken, hoor. Ik predik omdat ik Jehovah wil dienen.” De oude man wist niets meer te zeggen.

In geestelijk opzicht waren mijn zoons vaderloze jongens. Ik was degene die hun bijbelse waarheden moest onderwijzen, terwijl ik zelf nog veel moest leren. Ik werkte aan mijn eigen liefde, geloof en ijver en probeerde een goed voorbeeld te geven. Elke dag dankte ik Jehovah waar de kinderen bij waren. Ik vertelde hun mijn ervaringen in de prediking. Dat was een aanmoediging voor hen. Toen hun later werd gevraagd waarom ze pionier, of volletijdprediker van Jehovah’s Getuigen, waren geworden, antwoordden ze: „We zagen dat onze moeder gelukkig was omdat ze pionierde, en wij wilden ook gelukkig zijn.”

Ik paste heel goed op dat ik niet denigrerend over hun vader of iemand in de gemeente sprak. Ik besefte dat negatief gepraat schadelijk voor mijn kinderen zou kunnen zijn. Ze zouden hun respect kunnen verliezen voor de persoon over wie gesproken werd maar ook voor degene die negatief over anderen sprak.

Obstakels voor mijn vooruitgang overwinnen

In 1963 verhuisde ons gezin voor het werk van mijn man naar Taiwan. Mijn man zei dat als ik daar tot de Japanse gemeenschap zou prediken, dat negatieve reacties zou uitlokken. We zouden dan naar Japan worden teruggestuurd, wat problemen voor zijn bedrijf zou opleveren. Hij wilde dat we geen contact met de Getuigen meer hadden.

Op Taiwan, waar alle vergaderingen in het Chinees werden gehouden, werden we door de Getuigen hartelijk ontvangen. Ik besloot Chinees te gaan leren, zodat ik aan de plaatselijke bewoners getuigenis kon geven in plaats van aan Japanners. Zo kon ik de problemen vermijden waar mijn man over had gesproken.

Onze vriendschap met de Taiwanese Getuigen sterkte ons. Harvey en Kathy Logan, een zendelingenechtpaar, hebben ons geweldig geholpen. Broeder Logan werd een geestelijke vader voor mijn jongens. Hij liet hun zien dat Jehovah dienen niet betekent dat je een saai leven hebt of dat niets mag. Ik ben ervan overtuigd dat mijn zoons tijdens die periode op Taiwan het besluit hebben genomen om Jehovah te gaan dienen.

Tomoyoshi en Masahiko gingen naar een Amerikaanse school, waar ze zowel Engels als Chinees leerden. Die opleiding rustte hen toe voor verdere dienst als bedienaren van de ware God, Jehovah. Ik ben Jehovah intens dankbaar dat hij die periode, die voor ons heel moeilijk had kunnen zijn, heeft veranderd in een tijd van blijvende zegeningen. Na een onvergetelijke tijd van drie en een half jaar op Taiwan keerde ons gezin naar Japan terug.

De jongens waren nu in de tienerleeftijd en begonnen naar onafhankelijkheid te verlangen. Ik heb vele uren met hen over bijbelse beginselen geredeneerd, en Jehovah heeft hen door die moeilijke periode heen geholpen. Toen Tomoyoshi zijn schoolopleiding had afgerond, begon hij te pionieren. Hij kon in de eerste paar jaar vier mensen tot de opdracht en doop leiden. Masahiko volgde het voorbeeld van zijn broer en begon ook direct na zijn middelbare school te pionieren. In de eerste vier jaar dat hij pionierde, hielp hij vier jonge mensen Getuigen te worden.

Onze kinderen werden nog verder door Jehovah gezegend. Tomoyoshi studeerde met de echtgenoot van een vrouw die ik had geholpen bijbelse waarheden te leren kennen. Hun twee dochters werden eveneens Getuigen. Later trouwde Tomoyoshi met de oudste dochter, Nobuko, en Masahiko met de jongste, Masako. Tomoyoshi en Nobuko dienen nu op het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn (New York). En Masahiko en Masako zijn zendelingen in Paraguay.

Geleidelijke veranderingen bij mijn man

In al die jaren leek mijn man onverschillig tegenover ons geloof, maar er waren wel aanwijzingen dat hij aan het veranderen was. Als anderen me tegenstand boden, kwam hij op voor mijn geloofsopvattingen en verdedigde hij zowaar bijbelse waarheden zonder het te beseffen. Hij gaf materiële hulp aan Getuigen in nood. In een korte speech op de bruiloft van een van onze zoons zei hij: „Andere mensen de juiste levenswijze bijbrengen, is het beste werk dat er is, en ook het moeilijkste. Mijn zoons en hun vrouwen hebben dit uiterst moeilijke pad als hun carrière gekozen. Steun hen alsjeblieft daarin.” Al zulke dingen brachten me ertoe te denken dat hij ooit Jehovah zou gaan dienen.

Ik organiseerde gelegenheden voor omgang met andere Getuigen bij ons thuis. Ik nodigde Kazuhiko uit voor de wekelijkse en voor de grote vergaderingen en ook voor de herdenking van Christus’ dood. Wanneer zijn werk het toeliet ging hij mee, maar met tegenzin. Telkens als ik het idee had dat hij wel een bijbelstudie zou willen aanvaarden, nodigde ik ouderlingen bij ons thuis uit. Maar hij wilde niet studeren. Ik vroeg me af wat ik verkeerd deed.

Ik moest denken aan de woorden van de apostel Petrus: „Gij vrouwen, weest aan uw eigen man onderworpen, opdat, indien sommigen niet gehoorzaam zijn aan het woord, zij zonder woord gewonnen mogen worden door het gedrag van hun vrouw, omdat zij ooggetuigen zijn geweest van uw eerbare gedrag te zamen met diepe achting” (1 Petrus 3:1, 2). Ik besefte dat ik dit niet altijd had toegepast. Om die raad beter te kunnen opvolgen, moest ik aan mijn geestelijke instelling werken.

In 1970 begon ik te pionieren met als doel mijn geestelijke instelling te verbeteren. Tien jaar, twintig jaar gingen voorbij. Nog steeds zag ik geen geestelijke verandering bij mijn man. Een bijbelstudente merkte een keer op: „Het moet echt moeilijk zijn om andere mensen te helpen terwijl je niet eens je eigen man kunt helpen.” Dat was ontmoedigend, maar ik gaf het niet op.

Eind jaren tachtig begonnen onze ouders hun levenseinde te naderen. Het was een hele opgave om voor hen te zorgen en ook nog mijn andere taken te volbrengen. Jarenlang hadden ze allemaal mijn geloof in Jehovah tegengestaan, maar ik probeerde zo veel liefde voor hen te tonen als ik kon. Vlak voor haar dood zei mijn 96-jarige moeder tegen me: „Sumiko, als ik een opstanding krijg, kom ik bij jouw geloof.” Ik besefte dat mijn inspanningen niet voor niets waren geweest.

Mijn man zag alles wat ik voor onze ouders had gedaan. Om zijn waardering te tonen, begon hij geregeld vergaderingen te bezoeken. Dat deed hij jaren achtereen, maar hij maakte niet echt geestelijke vorderingen. Ik bleef moeite doen om het hem naar zijn zin te maken. Ik nodigde zijn vrienden en zelfs zijn buitenlandse zakenpartners bij ons thuis uit voor maaltijden. Ik deed samen met hem aan ontspanning. Toen het urenvereiste voor pioniers werd verlaagd tot zeventig uur per maand, ging ik meer tijd met hem doorbrengen.

Pensionering brengt verandering

Mijn man ging in 1993 met pensioen. Nu heeft hij eindelijk tijd om de bijbel te bestuderen, dacht ik. Maar hij zei dat het van weinig eerbied zou getuigen om God te gaan aanbidden alleen maar omdat hij nu tijd had. Hij zou God wel gaan dienen als zijn hart hem daartoe bewoog en ik mocht geen druk op hem uitoefenen.

Op een dag vroeg Kazuhiko me of ik vanaf dat moment de rest van mijn leven voor hem wilde leven. Dat kwetste me omdat ik sinds onze trouwdag alles voor hem had gedaan wat ik kon. Ik had ontzettend veel moeite gedaan om hem gelukkig te maken, maar hij had het gevoel dat ik meer voor Jehovah had geleefd dan voor hem. Na erover te hebben nagedacht, zei ik tegen hem dat ik niet méér voor hem kon doen dan ik al deed. Maar als hij ook Jehovah zou gaan dienen, zouden we samen een prachtig nieuw leven kunnen beginnen, niet voor een paar jaar, maar voor eeuwig. Dagenlang kreeg ik geen antwoord. Uiteindelijk vroeg hij: „Wil je dus de bijbel met me bestuderen?” Telkens als ik aan die woorden denk, gaat mijn hart weer sneller kloppen.

In eerste instantie trof ik er regelingen voor dat een ouderling met mijn man zou studeren, maar hij zei tegen me: „Ik wil alleen met jou studeren.” Dus begonnen we een dagelijkse bijbelstudie. Omdat ik met een Chinese gemeente verbonden ben en mijn man die taal vloeiend spreekt, studeerden we in het Chinees. We lazen ook de hele bijbel in nog geen jaar uit.

Tijdens die periode toonden een ouderling in de Chinese gemeente en zijn vrouw belangstelling voor ons als echtpaar. Hoewel ze jonger zijn dan onze kinderen, werden ze echte vrienden. Ook veel andere Getuigen toonden extra belangstelling voor mijn man. Ze betoonden ons gastvrijheid en behandelden Kazuhiko alsof hij hun vader was. Dat maakte hem heel gelukkig.

Op een dag kregen we een uitnodiging voor een bruiloft van iemand uit de gemeente die aan mijn man gericht was. Hij was diep geraakt door die erkenning als hoofd van het gezin, en hij besloot ernaartoe te gaan. Al gauw stelde hij zich meer open voor de Getuigen en begon hij met een ouderling de bijbel te bestuderen. Door zijn bijbelstudie, vergaderingsbezoek en de liefde van de gemeente maakte hij goede geestelijke vorderingen.

Eindelijk een verenigd gezin

In december 2000 werd mijn man als symbool van zijn opdracht aan Jehovah gedoopt. Mijn zoons en hun vrouwen kwamen van ver om dit hedendaagse ’wonder’ te zien. Het had 42 jaar geduurd, maar eindelijk was ons gezin verenigd.

We bespreken nu elke ochtend met ons tweeën de dagtekst en lezen samen in de bijbel. Elke dag hebben we geestelijke gesprekken en nemen we deel aan geestelijke activiteiten. Mijn man is nu dienaar in de bediening en onlangs heeft hij een openbare bijbellezing in het Chinees gehouden. Ik ben Jehovah dankbaar dat hij ons heeft samengebracht. Het is mijn wens om samen met al degenen die me dierbaar zijn, Jehovah’s naam en soevereiniteit voor eeuwig hoog te houden.

[Kaart op blz. 13]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

CHINA

NOORD-KOREA

ZUID-KOREA

Japanse Zee

JAPAN

Tokio

Oost-Chinese Zee

TAIWAN

Taipei

[Illustratie op blz. 12]

Met mijn gezin in 1958, het jaar dat ik gedoopt werd

[Illustraties op blz. 13]

Toen we van Tokio naar Taipei verhuisden, werden we geestelijk gesterkt door vrienden als Harvey en Kathy Logan

[Illustratie op blz. 15]

Mijn gezin is nu verenigd in de ware aanbidding