Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hoe we kunnen naderen tot de „Hoorder van het gebed”

Hoe we kunnen naderen tot de „Hoorder van het gebed”

Hoe we kunnen naderen tot de „Hoorder van het gebed”

„O Hoorder van het gebed, ja, tot u zullen mensen van alle vlees komen.” — PSALM 65:2.

1. Waarin onderscheiden mensen zich van andere aardse schepselen, en welke mogelijkheid geeft dat?

VAN al de duizenden levende schepselen op aarde hebben alleen mensen het vermogen de Schepper te aanbidden. Alleen mensen zijn zich ervan bewust dat ze een geestelijke behoefte hebben en verlangen ernaar die te bevredigen. Dat geeft ons de schitterende mogelijkheid om een persoonlijke band met onze hemelse Vader te hebben.

2. Welke nadelige uitwerking had de zonde op de band tussen de mens en zijn Schepper?

2 God schiep de mens met het vermogen om met zijn Maker te communiceren. Adam en Eva werden zonder zonde geschapen. Daarom konden ze God net zo vrij benaderen als een kind zijn vader benadert. Dat grote voorrecht ging echter verloren door de zonde. Adam en Eva waren God ongehoorzaam en verloren daardoor hun hechte band met hem (Genesis 3:8-13, 17-24). Wil dat zeggen dat Adams onvolmaakte nakomelingen niet meer met God kunnen communiceren? Nee, Jehovah staat nog steeds toe dat ze tot hem naderen, maar alleen als ze aan bepaalde voorwaarden voldoen. Wat zijn die voorwaarden?

Vereisten om tot God te kunnen naderen

3. Hoe dienen zondige mensen tot God te naderen, en door welk voorbeeld wordt dit geïllustreerd?

3 Een gebeurtenis in verband met twee van Adams zoons helpt ons te begrijpen wat God van onvolmaakte mensen die tot hem willen naderen, verlangt. Zowel Kaïn als Abel deed moeite om tot God te naderen door hem een offergave aan te bieden. Abels offer werd aanvaard maar dat van Kaïn niet (Genesis 4:3-5). Wat maakte het verschil? Hebreeën 11:4 zegt: „Door geloof heeft Abel een slachtoffer van grotere waarde aan God gebracht dan Kaïn, door welk geloof er getuigenis omtrent hem werd afgelegd dat hij rechtvaardig was.” Het is dus duidelijk dat geloof een vereiste is om toegang tot God te krijgen. Een ander vereiste blijkt uit wat Jehovah tegen Kaïn zei: „Indien gij u tot goeddoen keert, zal er dan geen verheffing zijn?” Ja, Kaïn zou toegang tot God hebben gekregen als hij zich tot goeddoen had gekeerd. Maar Kaïn sloeg Gods raad in de wind, doodde Abel en eindigde als een uitgestotene (Genesis 4:7-12). Zo werd al heel vroeg beklemtoond hoe belangrijk het is om in geloof, samen met goede werken, tot God te naderen.

4. Wat moeten we erkennen in verband met onze toegang tot God?

4 Als we tot God willen naderen, is het van essentieel belang dat we onze zondige toestand erkennen. Alle mensen zijn zondig, en zonde belemmert de toegang tot God. De profeet Jeremia schreef over Israël: „Wijzelf hebben overtredingen begaan . . . Gij hebt de toegang tot uzelf versperd met een wolkgevaarte, opdat het gebed niet kan doordringen” (Klaagliederen 3:42, 44). Toch heeft God zich door de hele menselijke geschiedenis heen bereid getoond de gebeden te aanvaarden van mensen die in geloof en met de juiste hartentoestand tot hem naderen en zijn geboden nakomen (Psalm 119:145). Wie waren enkele van die mensen, en wat kunnen we van hun gebeden leren?

5, 6. Wat kunnen we leren van de manier waarop Abraham God benaderde?

5 Een van die mensen was Abraham. Hij had toegang tot God, want God noemde hem „mijn vriend” (Jesaja 41:8). Wat kunnen we leren van de manier waarop Abraham God benaderde? Deze getrouwe patriarch stelde Jehovah een vraag in verband met een erfgenaam. Hij vroeg: „Wat zult gij mij geven, aangezien ik kinderloos heenga?” (Genesis 15:2, 3; 17:18) Bij een andere gelegenheid uitte hij er zijn bezorgdheid over wie gered zouden worden wanneer God het oordeel voltrok aan de goddelozen in Sodom en Gomorra (Genesis 18:23-33). Abraham zond ook smeekbeden op voor anderen (Genesis 20:7, 17). En net als Abel benaderde Abraham Jehovah soms met een offer. — Genesis 22:9-14.

6 Bij al die gelegenheden voelde Abraham zich vrij om met Jehovah te praten. Maar zijn vrijmoedigheid van spreken ging gepaard met een nederige kijk op zijn positie ten opzichte van zijn Schepper. Let eens op zijn eerbiedige woorden in Genesis 18:27: „Alstublieft, zie, ik heb het op mij genomen tot Jehovah te spreken, ofschoon ik stof en as ben.” Wat een voorbeeldige houding!

7. Wat legden de patriarchen zoal in gebed aan Jehovah voor?

7 De patriarchen baden in verband met allerlei kwesties, en hun gebeden werden door Jehovah verhoord. Jakob zond een gebed op in de vorm van een gelofte. Nadat hij om Gods steun had gevraagd, beloofde hij plechtig: „Van alles wat gij mij zult geven, zal ik u zonder mankeren het tiende deel geven” (Genesis 28:20-22). Toen Jakob later op het punt stond zijn broer te ontmoeten, smeekte hij Jehovah om bescherming. Hij zei: „Ik bid u, bevrijd mij uit de hand van mijn broer, uit Esau’s hand, want ik ben bevreesd voor hem” (Genesis 32:9-12). De patriarch Job benaderde Jehovah ten behoeve van zijn gezin door offers voor hen te brengen. Toen Jobs drie metgezellen hadden gezondigd door wat ze hadden gezegd, bad Job voor hen, waarop „Jehovah Jobs aangezicht aannam” (Job 1:5; 42:7-9). Deze verslagen helpen ons vast te stellen wat we zoal in gebed aan Jehovah kunnen voorleggen. We zien ook dat Jehovah bereid is de gebeden van mensen die op een juiste manier tot hem naderen, te aanvaarden.

Onder het Wetsverbond

8. Hoe werden onder het Wetsverbond kwesties namens het volk aan Jehovah voorgelegd?

8 Nadat Jehovah de natie Israël uit Egypte had bevrijd, gaf hij hun het Wetsverbond. De Wet bepaalde dat men via een aangestelde priesterschap toegang tot God had. Sommigen uit de stam Levi hadden de toewijzing om als priesters voor het volk op te treden. Wanneer zich een zaak van nationaal belang voordeed, legde een vertegenwoordiger van het volk — soms een koning of een profeet — de kwestie in gebed aan God voor (1 Samuël 8:21, 22; 14:36-41; Jeremia 42:1-3). Bij de inwijding van de tempel bijvoorbeeld naderde Salomo tot Jehovah in een oprecht gebed. Daarop gaf Jehovah te kennen dat hij Salomo’s gebed aanvaardde door de tempel met Zijn heerlijkheid te vervullen en te zeggen: ’Mijn oren zullen opmerkzaam zijn op het gebed in deze plaats.’ — 2 Kronieken 6:12–7:3, 15.

9. Wat werd er vereist om toegang tot Jehovah te mogen hebben in het heiligdom?

9 In de Wet die aan Israël werd gegeven, liet Jehovah een vereiste optekenen om toegang tot hem te mogen hebben in het heiligdom. Welk vereiste? Elke morgen en elke avond moest de hogepriester, naast het brengen van dierlijke slachtoffers, welriekend reukwerk voor Jehovah’s aangezicht branden. Later verrichtten ook onderpriesters deze dienst, behalve op de Verzoendag. Als de priesters dit respectvolle eerbetoon niet in acht namen, zou Jehovah niet ingenomen zijn met hun dienst. — Exodus 30:7, 8; 2 Kronieken 13:11.

10, 11. Welke bewijzen hebben we dat Jehovah de gebeden van afzonderlijke personen aanvaardde?

10 Was het in het oude Israël alleen mogelijk om toegang tot God te hebben via aangestelde vertegenwoordigers? Nee, uit de bijbel blijkt dat Jehovah ook de persoonlijke gebeden van mensen graag aanvaardde. Salomo deed in zijn gebed bij de inwijding van de tempel Jehovah een dringend verzoek. Hij zei: „Welk gebed, welk verzoek om gunst er ook moge komen van de zijde van enig mens of van heel uw volk Israël, . . . wanneer hij werkelijk zijn handpalmen uitbreidt in de richting van dit huis, moogt gíȷ́ dan vanuit de hemel . . . horen” (2 Kronieken 6:29, 30). Lukas’ verslag vertelt ons dat toen Zacharias, de vader van Johannes de Doper, reukwerk offerde in het heiligdom, een menigte niet-priesterlijke aanbidders van Jehovah ’buiten stond te bidden’. Kennelijk was het de gewoonte geworden dat mensen zich buiten het heiligdom verzamelden om te bidden terwijl er op het gouden altaar reukwerk aan Jehovah werd geofferd. — Lukas 1:8-10.

11 Wanneer Jehovah dus op de juiste manier werd benaderd, was hij graag bereid de smeekbeden van degenen die de hele natie vertegenwoordigden en van mensen die persoonlijk tot hem wilden naderen, te aanvaarden. In deze tijd leven we niet meer onder het Wetsverbond. Toch kunnen we van de manier waarop de Israëlieten uit de oudheid tot God naderden, enkele belangrijke lessen over het gebed leren.

Onder de christelijke regeling

12. Welke regeling bestaat er voor christenen om tot Jehovah te naderen?

12 We leven nu onder de christelijke regeling. Er is geen letterlijke tempel meer waarin priesters heel Gods volk vertegenwoordigen of waarheen we ons kunnen wenden als we tot God bidden. Toch bestaat er wel degelijk een regeling om tot Jehovah te kunnen naderen. Wat is die regeling? Toen Christus in 29 G.T. werd gezalfd en als Hogepriester werd aangesteld, trad er een geestelijke tempel in werking. * Die geestelijke tempel was de nieuwe regeling waardoor men op basis van het zoenoffer van Jezus Christus in aanbidding tot Jehovah kon naderen. — Hebreeën 9:11, 12.

13. Wat is in verband met het gebed een overeenkomst tussen de tempel in Jeruzalem en de geestelijke tempel?

13 Veel aspecten van de tempel in Jeruzalem vormen een goede afbeelding van de voorzieningen van de geestelijke tempel, waaronder de voorzieningen in verband met het gebed (Hebreeën 9:1-10). Wat werd bijvoorbeeld afgebeeld door het reukwerk dat ’s morgens en ’s avonds op het reukaltaar in het Heilige van de tempel werd geofferd? Het boek Openbaring zegt: „Het reukwerk betekent de gebeden van de heiligen” (Openbaring 5:8; 8:3, 4). David schreef onder inspiratie: „Moge mijn gebed als reukwerk voor uw aangezicht worden bereid” (Psalm 141:2). In de christelijke regeling vormt het welriekende reukwerk een passende afbeelding van de tot Jehovah gerichte aanvaardbare gebeden en lofprijzingen. — 1 Thessalonicenzen 3:10.

14, 15. Wat kan er over toegang tot Jehovah worden gezegd in verband met (a) gezalfde christenen? (b) de „andere schapen”?

14 Wie mogen tot Jehovah naderen in zijn geestelijke tempel? In de letterlijke tempel hadden de priesters en levieten het voorrecht in het binnenste voorhof dienst te verrichten, maar alleen priesters mochten het Heilige binnengaan. Gezalfde christenen, die een hemelse hoop hebben, bevinden zich in een unieke geestelijke toestand die werd afgeschaduwd door het binnenste voorhof en het Heilige, een toestand die hen in staat stelt gebeden tot God op te zenden en hem lof te brengen.

15 Hoe staat het met hen die een aardse hoop hebben, de „andere schapen”? (Johannes 10:16) De profeet Jesaja maakte duidelijk dat er „in het laatst der dagen” mensen uit vele landen zouden komen om Jehovah te aanbidden (Jesaja 2:2, 3). Hij schreef ook dat „buitenlanders” zich bij Jehovah zouden aansluiten. En God gaf aan dat hij bereid was hun toegang tot hem te verlenen, want hij zei: ’Ik wil hun vreugde bereiden in mijn huis van gebed’ (Jesaja 56:6, 7). In Openbaring 7:9-15 staan verdere details. Daar wordt gesproken over „een grote schare” uit „alle natiën”, waarvan de leden zich „dag en nacht” in aanbidding en in gebed tot God verenigen terwijl ze zich in het buitenste voorhof van de geestelijke tempel bevinden. Wat een vertroostende gedachte dat al Gods dienstknechten zich in deze tijd vrij kunnen voelen om tot God te naderen, in het volste vertrouwen dat hij hen hoort!

Welke gebeden worden aanvaard?

16. Wat kunnen we van de eerste christenen leren over het gebed?

16 De eerste christenen waren mensen met een intens gebedsleven. Waar baden ze zoal om? Ouderlingen vroegen om leiding bij het kiezen van mannen voor organisatorische verantwoordelijkheden (Handelingen 1:24, 25; 6:5, 6). Epafras bad ten behoeve van medegelovigen (Kolossenzen 4:12). De leden van de gemeente in Jeruzalem baden voor Petrus toen hij in de gevangenis zat (Handelingen 12:5). De eerste christenen vroegen God om vrijmoedigheid toen ze met tegenstand werden geconfronteerd. Ze zeiden: „Jehovah, schenk aandacht aan hun bedreigingen, en geef uw slaven dat zij met alle vrijmoedigheid uw woord blijven spreken” (Handelingen 4:23-30). De discipel Jakobus gaf christenen de dringende raad God om wijsheid te bidden wanneer ze werden beproefd (Jakobus 1:5). Neem jij zulke kwesties ook op in je smeekbeden tot Jehovah?

17. Wiens gebeden worden door Jehovah aanvaard?

17 God aanvaardt niet alle gebeden. Hoe kunnen we dan bidden met de zekerheid dat onze gebeden aanvaard zullen worden? Getrouwe mensen naar wie God in vroeger tijden luisterde, benaderden hem oprecht en met de juiste hartentoestand. Ze toonden geloof en ondersteunden dat met goede werken. We kunnen er zeker van zijn dat Jehovah zal luisteren naar degenen die in deze tijd net zo tot hem naderen.

18. Aan welk vereiste moeten christenen voldoen willen hun gebeden verhoord worden?

18 Er is nog een vereiste. De apostel Paulus legde dat uit, met de woorden: „Door bemiddeling van hem hebben wij . . . door één geest de toegang tot de Vader.” Wie bedoelde Paulus toen hij schreef „door bemiddeling van hem”? Jezus Christus (Efeziërs 2:13, 18). We kunnen alleen via Christus vrije toegang tot de Vader hebben. — Johannes 14:6; 15:16; 16:23, 24.

19. (a) Wanneer werd het offeren van reukwerk in Israël weerzinwekkend voor Jehovah? (b) Hoe kunnen we ervoor zorgen dat onze gebeden als welriekend reukwerk voor Jehovah zijn?

19 Zoals gezegd beeldt het reukwerk dat door de Israëlitische priesters werd geofferd, de aanvaardbare gebeden van Gods getrouwe dienstknechten af. Maar soms waren de reukoffers van de Israëlieten weerzinwekkend voor Jehovah. Dat was het geval toen de Israëlieten reukwerk in de tempel brandden maar zich tegelijkertijd voor afgoden neerbogen (Ezechiël 8:10, 11). Zo worden ook in deze tijd de gebeden van degenen die zeggen Jehovah te dienen maar tegelijkertijd dingen doen die in strijd zijn met zijn wetten, als een walgelijke geur voor hem (Spreuken 15:8). Laten we daarom alle aspecten van ons leven rein houden, zodat onze gebeden als welriekend reukwerk voor God zijn. Jehovah is ingenomen met de gebeden van degenen die zijn rechtvaardige wegen volgen (Johannes 9:31). Maar er blijven nog een paar vragen over. Hoe moeten we bidden? Waar kunnen we om bidden? En hoe verhoort God onze gebeden? Deze en andere vragen worden in het volgende artikel besproken.

[Voetnoot]

Overzichtsvragen

• Hoe kunnen onvolmaakte mensen op een aanvaardbare manier tot God naderen?

• Hoe kunnen we in onze gebeden de patriarchen navolgen?

• Wat leren we van de gebeden van de eerste christenen?

• Wanneer zijn onze gebeden als welriekend reukwerk voor God?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 23]

Waarom aanvaardde God Abels offer wel maar dat van Kaïn niet?

[Illustratie op blz. 24]

’Ik ben stof en as’

[Illustratie op blz. 25]

’Ik zal u zonder mankeren het tiende deel geven’

[Illustratie op blz. 26]

Zijn jouw gebeden als welriekend reukwerk voor Jehovah?