Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Met Jehovah’s hulp kon ik alle problemen aan

Met Jehovah’s hulp kon ik alle problemen aan

Levensgeschiedenis

Met Jehovah’s hulp kon ik alle problemen aan

VERTELD DOOR DALE IRWIN

„ACHT IS WEL GENOEG! VIERLING VERDUBBELT DE TRUBBELS!” Onder die kop meldde de plaatselijke krant dat in ons gezin dat al vier meisjes telde, een vierling was geboren. Als jonge man was ik niet eens van plan geweest te trouwen, laat staan kinderen te krijgen. En nu was ik opeens vader van acht kinderen!

IK BEN in 1934 in Mareeba (Australië) geboren, als de jongste van drie kinderen. Ons gezin verhuisde later naar Brisbane, waar mijn moeder lesgaf op de zondagsschool van de methodistenkerk.

Begin 1938 meldden de plaatselijke kranten dat Joseph F. Rutherford van het internationale hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen mogelijk de toegang tot Australië ontzegd zou worden. „Waarom doen ze dat die man aan?”, vroeg mijn moeder de eerste de beste Getuige die bij ons aan de deur kwam. De Getuige antwoordde: „Jezus heeft toch gezegd dat zijn volgelingen vervolgd zouden worden?” Mijn moeder nam toen de brochure Genezing *, die in het kort heel wat verschillen tussen ware en valse religie besprak. De brochure maakte zo veel indruk op haar dat ze ons de zondag daarop meenam naar een vergadering van Jehovah’s Getuigen. In het begin was mijn vader daar fel op tegen, maar hij gaf mijn moeder ook weleens een lijstje met vragen mee om aan een van de broeders te geven. Die schreef dan de bijbelse antwoorden op, die mijn moeder weer aan mijn vader gaf.

Op een zondag ging mijn vader met ons mee naar de vergadering, vast van plan om zijn ongenoegen over de Getuigen te uiten. Maar na een gesprek met de reizende opziener die op dat moment de gemeente bezocht, sloeg hij om als een blad aan een boom. Hij vond het zelfs goed dat ons huis gebruikt werd voor een wekelijkse bijbelstudie die bezocht werd door belangstellenden uit de omgeving.

In september 1938 lieten mijn ouders zich dopen. Mijn broer, mijn zus en ik werden in december 1941 gedoopt op een nationaal congres dat in Hargreave Park bij Sydney gehouden werd. Ik was toen zeven. Daarna ging ik regelmatig met mijn ouders in de velddienst. In die tijd gingen de Getuigen met een draagbare grammofoon van deur tot deur en speelden ze platen met bijbellezingen af voor de huisbewoners.

Een Getuige die ik me nog levendig kan herinneren, is Bert Horton. Hij had een geluidswagen: een auto met een krachtige versterker en met een grote luidspreker op het dak. Met Bert werken was opwindend, zeker voor een jongen van mijn leeftijd. Als we een bijbelse toespraak uitzonden vanaf de top van een heuvel, gebeurde het nogal eens dat we een politieauto onze kant op zagen komen. Bert zette dan snel de installatie uit en reed naar een andere heuvel, een paar kilometer verderop, om daar een nieuwe plaat op te zetten. Ik heb van Bert en andere loyale, moedige broeders als hij veel geleerd over vrijmoedigheid en vertrouwen in Jehovah. — Mattheüs 10:16.

Toen ik twaalf was, ging ik na schooltijd regelmatig in mijn eentje prediken. Op een keer ontmoette ik de familie Adshead. In de loop van de tijd kwamen zowel de ouders als hun acht kinderen en veel van hun kleinkinderen in de waarheid. Ik ben Jehovah dankbaar dat ik als jonge jongen dit geweldige gezin in contact mocht brengen met de bijbelse waarheid. — Mattheüs 21:16.

Dienstvoorrechten op jonge leeftijd

Op mijn achttiende ging ik in de pioniersdienst, en ik werd toegewezen aan Maitland (New South Wales). In 1956 kreeg ik een uitnodiging om op het Australische bijkantoor in Sydney te komen dienen. Van de twintig Bethelieten daar was ongeveer een derde gezalfd en had de hoop met Christus in zijn hemelse koninkrijk te regeren. Wat een voorrecht was het om met hen samen te werken! — Lukas 12:32; Openbaring 1:6; 5:10.

Van mijn besluit om ongehuwd te blijven, bleef niets over toen ik Judy Helberg ontmoette, een aantrekkelijke pionierster die tijdelijk op het bijkantoor was uitgenodigd om mij met een groot project te helpen. Judy en ik werden verliefd op elkaar, en twee jaar later trouwden we. Na ons trouwen gingen we in de kringdienst, wat inhield dat we elke week een gemeente van Jehovah’s Getuigen bezochten om de broeders en zusters aan te moedigen.

In 1960 werd Kim, onze oudste dochter, geboren. Tegenwoordig betekent de komst van een baby dat je de kringdienst moet verlaten en je ergens gaat vestigen. Maar tot onze grote verrassing werd ons gevraagd of we de gemeenten wilden blijven bezoeken. Na veel bidden gingen we op die uitnodiging in. De daaropvolgende zeven maanden legden we met Kim zo’n 13.000 kilometer af, met de bus, het vliegtuig en de trein, terwijl we ver uiteenliggende gemeenten bezochten in Queensland en het Northern Territory. We hadden toen zelf nog geen auto.

We logeerden altijd bij broeders en zusters. Vanwege het tropische klimaat hadden de slaapkamers in die tijd meestal geen deuren maar gordijnen, wat ons nog gespannener maakte als Kim ’s nachts huilde. Het bleek uiteindelijk ondoenlijk de zorg voor een baby te combineren met de kringdienst. Dus vestigden we ons in Brisbane, en ik ging reclameborden schilderen, een vorm van commerciële kunst. Twee jaar na Kims geboorte kregen we nog een dochter, Petina.

Een persoonlijke tragedie

In 1972, toen de meisjes twaalf en tien waren, stierf Judy aan de ziekte van Hodgkin, een vorm van lymfklierkanker. Dat verlies was voor ons bijna ondraaglijk. Maar Jehovah troostte ons tijdens Judy’s ziekte en na haar dood via zijn Woord, zijn heilige geest en de broederschap. We putten ook kracht uit een Wachttoren die we vlak na de tragedie ontvingen. Er stond een artikel in over persoonlijke beproevingen, waaronder het verlies van een dierbare. Het liet zien hoe beproevingen ons kunnen helpen christelijke eigenschappen als volharding, geloof en rechtschapenheid te ontwikkelen. * — Jakobus 1:2-4.

Na Judy’s dood trokken de meisjes en ik veel meer naar elkaar toe. Ik moet toegeven dat het een hele opgave was om zowel de vader- als de moederrol te vervullen. Maar mijn twee prachtdochters maakten het me een stuk makkelijker.

Een tweede huwelijk en gezinsuitbreiding

Na verloop van tijd hertrouwde ik. Mijn tweede vrouw, Mary, en ik hadden veel gemeen. Ook haar huwelijkspartner was aan de ziekte van Hodgkin gestorven. Zij had net als ik twee dochters: Colleen en Jennifer. Colleen was ongeveer drie jaar jonger dan Petina. Ons nieuwe gezin telde dus vier meisjes, van veertien, twaalf, negen en zeven jaar oud.

Mary en ik besloten dat we in het begin alleen onze eigen kinderen zouden corrigeren, totdat de andere kinderen er geen moeite meer mee hadden de leiding van de stiefouder te aanvaarden. In onze relatie als man en vrouw hielden Mary en ik ons aan twee belangrijke regels. Ten eerste: we maakten nooit ruzie waar de kinderen bij waren. En ten tweede: in overeenstemming met het bijbelse beginsel in Efeziërs 4:26 praatten we net zo lang tot we een conflict hadden bijgelegd — al duurde dat uren!

Iedereen paste zich verrassend goed aan het leven als stiefgezin aan, maar het verdriet om het verlies dat we geleden hadden, was niet gelijk over. Maandagavond werd bijvoorbeeld Mary’s ’huilavondje’. Na onze gezinsstudie, als de meisjes naar bed waren, kwamen Mary’s opgekropte emoties vaak naar boven.

Mary wilde graag een kind van ons samen. Helaas had ze een miskraam. Toen Mary weer zwanger werd, wachtte ons een grote verrassing: op de echo was niet één baby te zien maar vier! Ik was met stomheid geslagen en kon het amper geloven. Ik, 47 jaar oud, zou over niet al te lange tijd vader zijn van acht kinderen! Op 14 februari 1982 werd de vierling na 32 weken met een keizersnede geboren. In volgorde van geboorte waren daar Clint (ruim 3 pond), Cindy (bijna 4 pond), Jeremy (nog geen 3 pond) en Danette (3,5 pond). En ze leken geen van allen op elkaar.

Vlak na de geboorte kwam Mary’s arts naast me zitten.

„Ziet u het nog wel zitten met al die kinderen?”, vroeg hij.

„Wat zal ik zeggen?”, zei ik. „Dit is een volkomen nieuwe situatie voor me.”

Zijn volgende woorden verrasten me en waren echt een aanmoediging.

„Uw gemeente zal u niet in de steek laten”, zei hij. „U hoeft maar te niezen en u krijgt duizend zakdoeken aangeboden!”

Niet in de laatste plaats dankzij die voortreffelijke arts en zijn medische team verlieten een kleine twee maanden later vier redelijk gezonde baby’s het ziekenhuis.

De moeilijke taak een vierling groot te brengen

Om alles ordelijk te laten verlopen, stelden Mary en ik een 24-uursschema op. De vier oudste meisjes bewezen goede diensten als kindermeisje. En wat de arts gezegd had kwam uit: één keer ’niezen’ en de gemeente schoot ons te hulp. Van tevoren had John MacArthur, een goede vriend van ons, Getuigen die in de bouw zaten georganiseerd om een stuk aan ons huis aan te bouwen. Toen de baby’s er eenmaal waren, hielp een team van zusters met de verzorging. Het waren stuk voor stuk blijken van christelijke liefde in actie. — 1 Johannes 3:18.

Eigenlijk bezag de hele gemeente de vierling zo’n beetje als ’hun kinderen’, met het gevolg dat onze vierling de vele lieve broeders en zusters die ons uit de brand geholpen hebben nu nog steeds als hun familie beschouwt. Wat Mary betreft, ze bleek een fantastische echtgenote en moeder te zijn die zich helemaal wegcijferde voor haar kinderen. Ze paste echt toe wat ze uit Gods Woord en van zijn organisatie had geleerd. Betere raad kun je niet krijgen! — Psalm 1:2, 3; Mattheüs 24:45.

De vergaderingen en de prediking bleven een belangrijk onderdeel van onze wekelijkse routine, ook al was dat met vier baby’s een hele strijd. Een zegen in die tijd waren de bijbelstudies die we leidden met twee echtparen die zo vriendelijk waren bij ons thuis te komen. Maar zelfs al maakte dat de dingen makkelijker voor ons, Mary was soms zo moe dat ze tijdens de studie wegdoezelde, met een slapend kind op de arm. Beide echtparen zijn na verloop van tijd onze broeders en zusters geworden.

Geestelijk onderricht op jonge leeftijd

Nog voordat de kleintjes konden lopen, namen Mary, de oudere meisjes en ik ze al mee in de velddienst. In hun peutertijd namen Mary en ik er elk twee onder onze hoede, en ze waren nooit lastig. Bij vriendelijke huisbewoners waren ze juist vaak een leuk gespreksonderwerp. Op een dag trof ik een man die beweerde dat als je op een bepaalde dag onder een bepaald sterrenbeeld geboren was, je persoonlijkheid aan een vastgesteld patroon voldeed. Ik ging daar niet tegenin, maar vroeg of ik later op de ochtend kon terugkomen. Dat was goed, en dus kwam ik terug met de vierling. Terwijl hij verbaasd toekeek, zette ik ze op een rijtje in volgorde van hun geboorte. Daarna hadden we een vriendelijk gesprek, niet alleen over de opvallende fysieke verschillen tussen hen, maar ook over de grote verschillen in hun persoonlijkheid, waardoor zijn theorie een flinke deuk opliep. „Dat ik nu juist met u over deze theorie moest beginnen”, zei hij. „Ik ben bang dat ik wat meer nazoekwerk moet doen.”

Als peuters hadden de vier er een hekel aan als groep gestraft te worden als ze zich misdragen hadden, dus corrigeerden we ze afzonderlijk. Maar ze leerden wel dat voor iedereen dezelfde regels golden. Toen ze op school met gewetenskwesties te maken kregen, hielden ze krachtig vast aan bijbelse beginselen en steunden ze elkaar, met Cindy als woordvoerster. Mensen kwamen er al snel achter dat met een vierling niet te spotten valt.

Mary en ik moesten de gebruikelijke hobbels nemen om de kinderen te helpen Jehovah trouw te blijven in hun tienerjaren. We kunnen alleen maar zeggen dat het een veel zwaardere opgave zou zijn geweest als de gemeente ons niet zo liefdevol gesteund had en we niet zo’n overvloed aan geestelijk voedsel van het zichtbare deel van Jehovah’s organisatie hadden ontvangen. We streefden er altijd naar een geregelde gezinsbijbelstudie te hebben en de communicatielijnen open te houden, hoewel dat niet altijd makkelijk was. Maar het was de moeite waard, want onze kinderen hebben er alle acht voor gekozen Jehovah te dienen.

De ouderdom komt met gebreken

In de loop van de jaren heb ik heel wat voorrechten gekregen: ik mocht als gemeenteouderling, stadsopziener en vervangend kringopziener dienen. Ik werd ook aangesteld als lid van het plaatselijke Ziekenhuiscontactcomité, dat artsen helpt hun medewerking te geven aan Getuige-patiënten als de bloedkwestie aan de orde komt. Vierendertig jaar lang had ik het voorrecht huwelijken te voltrekken en ik heb zo’n 350 huwelijksceremonies geleid, waaronder die van onze zes dochters.

Ik ben Jehovah voortdurend dankbaar voor de loyale steun die ik gekregen heb, eerst van Judy en nu van Mary (Spreuken 31:10, 30). Terwijl ze me steunden in mijn werk als gemeenteouderling, gaven ze ook een fijn voorbeeld in de dienst en hielpen ze onze kinderen geestelijke hoedanigheden in te prenten.

In 1996 werd vastgesteld dat ik een hersenaandoening heb waardoor mijn handen trillen en mijn evenwicht verstoord is. Ik kon daarom niet langer als reclameschilder blijven werken. Maar ik heb nog steeds veel vreugde in Jehovah’s dienst, al moet ik het wat kalmer aan doen. De positieve kant is dat ik meer medegevoel heb met andere ouderen.

Als ik nadenk over mijn leven, dank ik Jehovah dat hij er altijd was om mij en mijn gezin te helpen onze vele problemen aan te kunnen en daarbij onze vreugde te bewaren (Jesaja 41:10). Mary en ik, evenals onze acht kinderen, zijn ook dankbaar voor de steun van een geweldige familie van broeders en zusters. Op meer manieren dan we zouden kunnen opnoemen, hebben ze allemaal blijk gegeven van hun liefde. — Johannes 13:34, 35.

[Voetnoten]

^ ¶6 Uitgegeven door Jehovah’s Getuigen; nu niet meer leverbaar.

^ ¶17 Zie De Wachttoren van 15 juni 1972, blz. 367-373.

[Illustratie op blz. 12]

Met mijn moeder, mijn oudere broer Garth en mijn zus Dawn, vlak voor ons vertrek naar het congres in Sydney (1941)

[Illustratie op blz. 13]

Met Judy en de kleine Kim toen ik in Queensland in de kringdienst was

[Illustratie op blz. 15]

Toen de vierling geboren was, hielpen de vier oudste meisjes en de gemeente bij de verzorging