Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Romeinse wegen — Monumenten van klassieke bouwkunde

Romeinse wegen — Monumenten van klassieke bouwkunde

Romeinse wegen — Monumenten van klassieke bouwkunde

WAT is het belangrijkste monument van het oude Rome? Misschien denkt u aan het Colosseum, waarvan de overblijfselen nog steeds in Rome te bezichtigen zijn. Maar als we de bouwwerken in overweging nemen die het langst behouden zijn gebleven of die de loop van de geschiedenis hebben bepaald, brengt dat ons bij de Romeinse wegen.

De Romeinse hoofdwegen hebben niet alleen gediend voor het vervoer van goederen en legereenheden. De epigraficus Romolo A. Staccioli zegt dat zich langs de wegen ook „ideeën, artistieke invloeden en filosofische en religieuze doctrines”, waaronder die van het christendom, hebben verspreid.

In de oudheid bezag men de Romeinse wegen als monumenten. In de loop der eeuwen hebben de Romeinen een efficiënt wegennet aangelegd dat uiteindelijk ruim 80.000 kilometer lang was en zich uitstrekte over een gebied dat nu tot meer dan dertig landen behoort.

De eerste belangrijke via publica, wat we tegenwoordig openbare weg zouden noemen, was de Via Appia. Deze weg stond bekend als de koningin der wegen en verbond Rome met Brundisium (nu Brindisi), de havenstad die als poort tot het oosten gold. De Via Appia dankt zijn naam aan Appius Claudius Caecus, de Romeinse staatsman die rond 312 voor onze jaartelling met de aanleg ervan begon. Andere aanvoerwegen voor Rome waren de Via Salaria en de Via Flaminia, die beide oostwaarts liepen richting de Adriatische Zee en de weg openden tot de Balkan en de gebieden rond de Rijn en de Donau. De Via Aurelia liep noordwaarts richting Gallië en het Iberisch schiereiland, en de Via Ostiensis ging richting Ostia, de voornaamste havenstad van Rome voor reizen van en naar Afrika.

Romes grootste bouwproject

Wegen waren al belangrijk voor Rome voordat zijn inwoners nieuwe wegen begonnen aan te leggen. De stad was verrezen op de plek waar oude routes samenkwamen bij de enige oversteekplaats in de benedenloop van de Tiber. Volgens oude bronnen namen de Romeinen technieken van de Carthagers over om reeds bestaande wegen te kunnen verbeteren. Maar de echte voorlopers van de Romeinen in de wegenbouwkunde waren waarschijnlijk de Etrusken. De restanten van hun wegen zijn nog steeds zichtbaar. Bovendien bestonden er voor de Romeinse tijd in dit gebied al heel wat veelbetreden paden. Deze werden misschien gebruikt om dieren van de ene weide naar de andere over te brengen. De wegen waren echter moeilijk begaanbaar, omdat ze in het droge seizoen stoffig en in het natte seizoen modderig waren. De Romeinen bouwden hun wegen vaak over dit soort paden heen.

Romeinse wegen werden met zorg ontworpen en moesten duurzaam, bruikbaar en fraai zijn. Gewoonlijk verbonden ze een startpunt met een eindbestemming via de meest directe route, wat verklaart waarom ze veelal lange kaarsrechte stukken hadden. Maar vaak ook moesten ze het natuurlijke beloop van het landschap volgen. Waar mogelijk legden Romeinse wegenbouwers in heuvel- en bergachtige gebieden hun wegen halverwege de helling aan de zonkant aan. Hierdoor hadden weggebruikers minder last van eventueel slecht weer.

Hoe gingen de Romeinen precies te werk bij de aanleg van hun wegen? Hoewel dat varieerde, geven archeologische opgravingen ons het volgende algemene beeld.

Eerst werd het traject van de weg bepaald. Dit werd gedaan door de toenmalige landmeters. Het zware graafwerk daarna werd overgelaten aan legionairs, arbeiders of slaven. Er werden twee parallelle geulen uitgegraven. De minimumafstand daartussen was ongeveer 2,4 meter, maar meestal zat er 4 meter tussen en in de bochten zelfs meer. Een voltooide weg kon, inclusief de voetpaden aan beide kanten, wel 10 meter breed zijn. De volgende fase was het verwijderen van de aarde tussen de geulen. Als men eenmaal op harde ondergrond zat, werden daarop drie of vier lagen van verschillende materialen aangebracht. De onderste laag kon bestaan uit grote stenen of puin. Hierop kwam dan een laag kiezels of platte stenen, mogelijk bijeengehouden met beton. Bovenop kwam een dek van samengedrukt grind of steenslag.

Het wegdek van sommige Romeinse wegen was niet meer dan compact grind. Het waren echter vooral de geplaveide wegen die bewondering oogstten bij de mensen. De bovenlaag van zulke wegen bestond uit grote platte stukken steen, meestal van een steensoort uit de omgeving. Met het oog op de afwatering waren deze wegen in het midden wat hoger, zodat regenwater naar de greppels aan de zijkanten liep. Deze constructie heeft ertoe bijgedragen dat deze monumenten zo duurzaam waren en dat sommige ervan nu nog steeds intact zijn.

Zo’n negenhonderd jaar na de aanleg van de Via Appia noemde de Byzantijnse geschiedschrijver Procopius deze weg „schitterend”. Over de stenen in de bovenlaag schreef hij: „Hoewel er zo’n lange tijd is verstreken en er dag in, dag uit zo veel wagens overheen zijn getrokken, is hun aanblik op geen enkele wijze veranderd noch hun afwerking versleten.”

Hoe konden deze wegen over natuurlijke barrières zoals rivieren heen geleid worden? Eén belangrijke oplossing was de bouw van bruggen. Enkele daarvan zijn nog steeds intact en getuigen van het buitengewone technische vernuft van de Romeinen in de oudheid. De tunnels in het Romeinse wegennet zijn misschien minder bekend, maar de bouw ervan was gezien de toenmalige technische ontwikkeling nog moeilijker. Een naslagwerk zegt: „De Romeinse bouwkunde . . . boekte resultaten die nog eeuwenlang ongeëvenaard zouden blijven.” Een voorbeeld hiervan is de tunnel bij de kloof van Furlo op de Via Flaminia. Na een zorgvuldige planning van de ingenieurs werd in het jaar 78 van onze jaartelling een 40 meter lange tunnel van 5 bij 5 meter dwars door massief gesteente gedolven. Dat was beslist een prestatie van formaat, gezien de werktuigen die toen beschikbaar waren. De aanleg van zo’n wegennet was een van de grootste menselijke ondernemingen ooit.

Reizigers en de verspreiding van ideeën

Soldaten en kooplieden, predikers en toeristen, toneelspelers en gladiatoren, ze maakten allemaal gebruik van deze wegen. Degenen die te voet reisden, konden zo’n 25 tot 30 kilometer per dag afleggen. Op zogeheten mijlpalen konden reizigers informatie vinden over afstanden. Deze stenen hadden verschillende vormen (meestal cilindrisch) en waren geplaatst om de 1480 meter — de lengte van een Romeinse mijl. Er waren ook pleisterplaatsen, waar reizigers van paard konden wisselen, eten konden kopen of soms ook konden overnachten. Een aantal van die plekken groeiden zelfs uit tot kleine steden.

Kort voor de geboorte van het christendom ving Caesar Augustus aan met een onderhoudsprogramma voor de wegen. Hij belastte magistraten met de zorg voor een of meer wegen. Daarnaast liet hij op het Forum Romanum de miliarium aureum, de gouden mijlpaal, oprichten. Deze zuil met vergulde bronzen letters was het ideale eindpunt van alle Romeinse wegen in Italië. Zo ontstond de uitdrukking ’alle wegen leiden naar Rome’. Augustus liet ook kaarten maken van het wegennet van het rijk en plaatste die op borden. Naar het schijnt was het wegennet naar de behoeften en normen van die tijd in optimale conditie.

Sommige reizigers in de oudheid maakten zelfs gebruik van geschreven reisgidsen om hun tochten te vergemakkelijken. In deze gidsen stond informatie over de afstanden tussen de verschillende pleisterplaatsen en de beschikbare faciliteiten aldaar. Maar de gidsen waren wel duur en dus niet voor iedereen beschikbaar.

Niettemin planden en ondernamen ook christelijke evangeliepredikers heel wat lange reizen. De apostel Paulus reisde net als zijn tijdgenoten doorgaans over zee als hij naar het oosten ging, zodat hij zijn voordeel kon doen met de heersende winden (Handelingen 14:25, 26; 20:3; 21:1-3). Die winden op de Middellandse Zee kwamen in de zomermaanden vanuit het westen. Maar als Paulus naar het westen reisde, ging hij vaak over land, waarbij hij gebruik maakte van het Romeinse wegennet. Volgens dit patroon organiseerde Paulus zijn tweede en zijn derde zendingsreis (Handelingen 15:36-41; 16:6-8; 17:1, 10; 18:22, 23; 19:1). * Rond het jaar 59 van onze jaartelling reisde Paulus over de Via Appia naar Rome en trof hij zijn geloofsgenoten op het drukke Forum Appii (Marktplaats van Appius), 74 kilometer ten zuidoosten van Rome. Anderen wachtten hem op bij de pleisterplaats de Drie Taveernen, 15 kilometer dichter bij Rome (Handelingen 28:13-15). Omstreeks het jaar 60 kon Paulus zeggen dat het goede nieuws gepredikt was in heel de toen bekende wereld (Kolossenzen 1:6, 23). Dit was mede te danken aan het wegennet.

Romeinse wegen zijn dus bijzondere en duurzame monumenten gebleken, die tevens hebben bijgedragen tot de verspreiding van het goede nieuws van Gods koninkrijk. — Mattheüs 24:14.

[Voetnoot]

^ ¶18 Zie de kaart op blz. 33 van ’Zie het goede land’, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen.

[Illustratie op blz. 14]

Een Romeinse mijlpaal

[Illustratie op blz. 15]

De Via Appia aan de rand van Rome

[Illustratie op blz. 15]

Een weg in het oude Ostia (Italië)

[Illustratie op blz. 15]

Oude karrensporen in het wegdek (Oostenrijk)

[Illustratie op blz. 15]

Deel van een Romeinse weg met mijlpalen (Jordanië)

[Illustratie op blz. 16]

Resten van graven aan de Via Appia buiten Rome

[Illustratie op blz. 16]

De Furlotunnel aan de Via Flaminia (regio Marche)

[Illustratie op blz. 16, 17]

Ponte di Tiberio aan de Via Emilia (Rimini, Italië)

[Illustratie op blz. 17]

Paulus trof geloofsgenoten op het drukke Forum Appii (Marktplaats van Appius)

[Illustratieverantwoording op blz. 15]

Far left, Ostia: ©danilo donadoni/Marka/age fotostock; far right, road with mileposts: Pictorial Archive (Near Eastern History) Est.