Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jehovah heeft mijn wens om zendelinge te worden rijk beloond

Jehovah heeft mijn wens om zendelinge te worden rijk beloond

Levensgeschiedenis

Jehovah heeft mijn wens om zendelinge te worden rijk beloond

Verteld door Sheila Winfield da Conceição

Een zendelinge die op bezoek was uit Afrika vertelde ons eens dat in haar toewijzing iedereen haar binnennodigde en aandachtig naar het goede nieuws van Gods koninkrijk luisterde. ’Wat zou ik graag in zo’n gebied werken!’, dacht ik. Door dat gesprek ontstond bij mij de wens om zendelinge te worden. Ik was toen dertien jaar.

ONS gezin was er echter al veel eerder mee begonnen kennis over Jehovah te verkrijgen. Op een ochtend in 1939 klopten er in Hemel Hempstead, net buiten Groot-Londen, twee keurig geklede jonge mannen bij ons aan. Het waren Jehovah’s Getuigen. Ik was het jaar daarvoor geboren en kan me het bezoek dus niet herinneren. Om van hen af te zijn zei Ma tegen hen dat Pa misschien wel geïnteresseerd was, maar dat hij niet voor negen uur ’s avonds thuis zou zijn. Wat was ze verbaasd toen ze diezelfde avond terugkwamen! Na zich vergewist te hebben van hun standpunt inzake politieke en nationalistische kwesties nodigde mijn vader, Henry Winfield, hen binnen en aanvaardde een bijbelstudie. Hij maakte snel vorderingen en werd gedoopt. Een paar jaar later begon mijn moeder, Kathleen, ook te studeren. Zij werd in 1946 gedoopt.

In 1948 begon ik geregeld deel te nemen aan de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk. Ik vond dat ik een horloge nodig had om de tijd die ik in de velddienst doorbracht nauwkeurig te rapporteren. Elke zaterdag kregen wij, kinderen, als we ons goed gedragen hadden een muntje van zes pence als zakgeld. Bijna twee jaar lang legde ik mijn zes penny’s trouw weg om het goedkoopste horloge te kunnen kopen dat in die tijd te krijgen was. Maar Ray, de jongste van mijn twee broertjes, vroeg Pa altijd om twee muntjes van drie pence, nooit één muntje van zes pence. Op een dag stond hij er zo op dat hij twee munten kreeg dat Pa boos werd. Ray begon te huilen en zei dat hij twee muntjes moest hebben: ’dat was een geheim tussen hem en Jehovah.’ Uiteindelijk legde Ray uit: „Die ene is voor in de bijdragenbus en de andere is voor mij.” Ma huilde van vreugde, Pa zorgde snel voor twee muntstukken en ik leerde hoe belangrijk het is het Koninkrijkswerk financieel te steunen.

Omstreeks die tijd trof Pa regelingen om te verhuizen naar een plaats waar de behoefte aan Koninkrijksverkondigers groter was. In 1949 verkocht hij zijn landbouwbedrijf en de zand- en grindgroeve en begon hij te pionieren; hij ging al zijn tijd aan de prediking besteden. Ik werd op 24 september 1950 gedoopt als symbool van mijn opdracht aan Jehovah. Van toen af gaf ik me in de zomervakanties op voor de vakantiepioniersdienst (nu hulppioniersdienst genoemd) en besteedde ik honderd uur per maand aan de velddienst. Dat was nog maar het begin. Al gauw ging ik het sterke verlangen koesteren nog meer te doen om de zuivere aanbidding te bevorderen.

Mijn wens zendelinge te worden

In 1951 werd Pa toegewezen aan Bideford in Noord-Devon. Kort na onze aankomst daar bezocht de zendelinge die in Afrika diende onze gemeente, zoals ik in het begin vertelde. Daarna werden al mijn beslissingen beïnvloed door de wens zendelinge te worden. De leraren op school kenden mijn streven en deden alles wat ze konden om me te ontmoedigen, in de hoop dat ik voor een wereldse loopbaan zou kiezen. Maar op mijn laatste schooldag, toen ik naar de lerarenkamer ging om hen te bedanken en afscheid te nemen, zei een van hen: „Van harte gefeliciteerd! Je bent de enige leerling die echt een doel in het leven heeft. We hopen dat je je doel bereikt.”

Zo snel mogelijk zocht ik een deeltijdbaan, en op 1 december 1955 ging ik in de gewone pioniersdienst. Later gingen ook Ma en mijn broers pionieren. Verscheidene jaren stond dus iedereen in het gezin in de volletijddienst.

Naar Ierland

Een jaar later kreeg ik een uitnodiging om in Ierland te dienen. Dat was een stap in de richting van mijn doel zendelinge te worden. In februari 1957 kwam ik samen met twee andere jonge pioniersters, June Napier en Beryl Barker, in Cork in het zuiden van Ierland aan.

De velddienst in Ierland was een hele uitdaging. Er was veel tegenstand van de kant van de Rooms-Katholieke Kerk. We leerden eerst te kijken of er een ontsnappingsroute uit een flatgebouw of een huizenblok was voor het geval we haastig zouden moeten vertrekken. We hadden de gewoonte onze fietsen op enige afstand te verbergen, maar vaak werden ze door iemand gevonden, die dan de banden kapotstak of ze leeg liet lopen.

Toen Beryl en ik op een keer de bewoners van een groot huizenblok bezochten, begon een groep kinderen ons uit te schelden en met stenen te bekogelen. Daarom stapten we een winkel in iemands huis binnen waar melk werd verkocht. Buiten begon zich een menigte te verzamelen. Omdat Beryl van melk hield, dronk ze heel langzaam twee of drie glazen leeg, in de hoop dat de menigte zou verdwijnen. Maar dat gebeurde niet. Toen stapte er een jonge priester de winkel binnen. Omdat hij ons voor toeristen aanzag, zei hij dat hij ons graag een rondleiding wilde geven. Maar eerst nam hij ons mee naar een andere kamer in het huis, waar we er zonder een woord te spreken bij zaten terwijl hij een stervende bejaarde man de laatste sacramenten toediende. Daarop verlieten we samen met de priester het huis. Toen de menigte ons met hem zag praten, verspreidde ze zich.

Naar Gilead

In 1958 zou in New York het internationale „Goddelijke wil”-congres worden gehouden. Pa ging erheen en ik wilde ook graag, maar ik had geen geld. Toen stierf onverwacht mijn oma en ze liet me 100 pond na. De reis heen en terug naar het congres kostte 96 pond, dus boekte ik onmiddellijk mijn vlucht.

Kort daarna kregen we bezoek van een vertegenwoordiger van het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Groot-Brittannië, die alle speciale pioniers die naar het congres gingen uitnodigde zich op te geven voor een zendelingenopleiding aan de Wachttoren-Bijbelschool Gilead. Ik kon mijn oren niet geloven! Hij gaf iedereen een aanvraagformulier behalve mij. Ik was te jong. Ik vroeg of ik ook een formulier mocht en legde uit dat ik mijn eigen land al had verlaten en eigenlijk in een zendingstoewijzing diende. Toen hij zag hoe vastbesloten ik was, gaf hij me er een. Wat bad ik of ik toegelaten mocht worden! Het antwoord kwam snel en ik werd uitgenodigd om Gilead te doorlopen.

Tot mijn grote vreugde werd ik toegelaten tot de 33ste klas van Gilead, samen met nog 81 pioniers uit 14 landen. De vijf maanden van de cursus vlogen voorbij. Tegen het eind hield broeder Nathan H. Knorr een motiverende lezing die vier uur duurde. Hij moedigde degenen die ongehuwd konden blijven aan dat te doen (1 Korinthiërs 7:37, 38). Maar degenen van ons die in de toekomst wilden trouwen, deed hij het idee aan de hand een lijst te maken van onze persoonlijke vereisten voor een geschikte huwelijkspartner. Mocht er dan een mogelijke kandidaat verschijnen, dan konden we kijken of de persoon in kwestie aan die vereisten voldeed.

Op mijn persoonlijke lijst met vereisten voor een toekomstige echtgenoot stond onder andere dat hij zendeling moest zijn en Jehovah moest liefhebben, dat hij meer over de bijbelse waarheid moest weten dan ik, dat hij bereid moest zijn voor Armageddon van kinderen af te zien om in de volletijddienst te kunnen blijven, dat hij vloeiend Engels moest spreken en dat hij ouder moest zijn dan ik. Die lijst was een grote hulp voor me, een twintigjarige die al heel gauw een toewijzing voor een ver land zou ontvangen.

Naar Brazilië

Op zondag 2 augustus 1959 vond de graduatie plaats en kregen we onze toewijzing te horen. Vehanouch Yazedjian, Sarah Greco, Ray en Inger Hatfield, Sonia Springate, Doreen Hines en ik werden aan Brazilië toegewezen. We waren enthousiast. In mijn verbeelding zag ik wouden, slangen, rubberbomen en indianen. Maar wat een verrassing toen ik aankwam! In plaats van het Amazoneregenwoud zag ik Rio de Janeiro, een zonnige en moderne stad, in die tijd de hoofdstad van het land.

Nu ging het erom zo snel mogelijk Portugees te leren. De eerste maand studeerden we elf uur per dag. Na in Rio gepredikt te hebben en een poosje op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen daar te hebben gewoond, werd ik naar een zendelingenhuis in Piracicaba gestuurd, in de staat São Paulo, en later naar een zendelingenhuis in Pôrto Alegre in de staat Rio Grande do Sul.

Vervolgens ontving ik begin 1963 een uitnodiging om op de Vertaalafdeling op het bijkantoor te komen werken. Floriano Ignez da Conceição, die ons na onze aankomst Portugees had geleerd, was het hoofd van de afdeling. Hij had de waarheid in 1944 leren kennen, toen er nog maar zo’n driehonderd Getuigen in Brazilië waren, en had de 22ste klas van Gilead doorlopen. Een paar maanden later vroeg broeder Conceição me op een dag of ik tussen de middag even wilde blijven omdat hij met me wilde praten. Eerst maakte ik me zorgen. Had ik iets verkeerds gedaan? Toen de bel voor het middageten eindelijk klonk, vroeg ik wat hij met me wilde bepraten. Als antwoord vroeg hij: „Wil je met me trouwen?” Ik was stomverbaasd. Ik vroeg wat tijd om erover na te denken en haastte me naar het middageten.

Floriano was niet de eerste broeder die belangstelling voor me toonde. Maar tot op dat moment had niemand voldaan aan mijn persoonlijke vereisten voor een geschikte huwelijkspartner. Ik denk dat mijn lijst me had geholpen om geen verkeerde beslissing te nemen. Ditmaal was het anders. Floriano voldeed aan al mijn vereisten! En dus trouwden we op 15 mei 1965.

Geconfronteerd met ziekte

Het huwelijk is voor Floriano en mij een bron van geluk geweest, ondanks de moeilijkheden die we hebben gehad, zoals Floriano’s gezondheidsproblemen, die kort voor ons huwelijk begonnen. Jaren daarvoor was zijn linkerlong ingeklapt en hij begon nu veel last te krijgen van de gevolgen daarvan. Daarom verlieten we Bethel en kregen we een toewijzing als speciale pioniers in de stad Teresópolis, in het bergachtige gebied van de staat Rio de Janeiro. We hoopten dat het klimaat daar zijn herstel ten goede zou komen.

Bovendien kreeg ik in december 1965 bericht dat mijn moeder kanker had en erg ziek was. We schreven elkaar regelmatig, maar ik had Ma in geen zeven jaar gezien. Daarom betaalde ze onze reis naar Engeland om haar te bezoeken. Ma werd geopereerd, maar de artsen konden de kanker niet wegnemen. Hoewel ze erg ziek was en het bed moest houden, had ze nog steeds het verlangen aan de prediking deel te nemen. Ze had een schrijfmachine in haar slaapkamer zodat ze anderen brieven kon dicteren. Ook gaf ze bezoekers een kort getuigenis. Ze stierf op 27 november 1966. Die maand rapporteerde ze nog tien uur velddienst! Pa ging trouw door in de pioniersdienst tot zijn dood in 1979.

Na Ma’s dood keerden Floriano en ik naar Brazilië terug, waar we sindsdien in de staat Rio de Janeiro hebben gediend. Aanvankelijk kregen we de kringdienst in de hoofdstad van die deelstaat als toewijzing, maar die vreugde was van korte duur doordat Floriano opnieuw erg ziek werd. Daarop keerden we als speciale pioniers naar Teresópolis terug.

In 1974, na jaren van pijnlijke behandelingen, verwijderden de artsen ten slotte Floriano’s linkerlong. In die periode kon hij niet als presiderend opziener of als speciale pionier dienen, maar hij kon tijdens de bezoekuren in het ziekenhuis wel bijbelstudies leiden — een ervan in het Engels met Bob, een gepensioneerde Amerikaan. Bob aanvaardde de waarheid en werd later gedoopt. Floriano is geleidelijk aan hersteld en heeft sindsdien altijd als gewone pionier gediend.

Jehovah heeft mijn bediening gezegend

Door de jaren heen ben ik als speciale pionier blijven dienen en Jehovah heeft mijn bediening gezegend. In Teresópolis heb ik het geweldige voorrecht gehad meer dan zestig mensen te helpen hun leven aan Jehovah op te dragen. Een van hen was een zekere Jupira, een vrouw die ik ook heb leren lezen. In de loop van de tijd heb ik met acht van haar volwassen kinderen gestudeerd. Het resultaat is dat Jupira en meer dan twintig familieleden Jehovah nu actief dienen. Een van hen is ouderling, drie zijn dienaar in de bediening en twee zijn pionier.

Ik heb geleerd positief te blijven denken over de mogelijkheid dat mensen de waarheid leren kennen. Op een keer leidde ik een bijbelstudie bij een jonge vrouw die Alzemira heette toen haar man, Antônio, dreigde twee kolossale honden op me af te sturen als ik hun huis niet onmiddellijk verliet. Daarna had ik maar af en toe contact met Alzemira, totdat het me zo’n zeven jaar later lukte Antônio’s toestemming te krijgen om weer met haar te studeren. Toch wilde hij per se niet dat ik met hem over de bijbel praatte. Maar op een regenachtige dag nodigde ik Antônio uit met de studie mee te doen. Toen kwam ik erachter dat hij analfabeet was. Dat was zijn probleem. Van toen af aan hebben Floriano en anderen met hem gestudeerd en hem leren lezen. Nu zijn Alzemira en Antônio allebei gedoopt. Hij is een grote hulp in de gemeente en gaat met veel jongeren in de velddienst.

Dit zijn slechts enkele van onze ervaringen in de ruim twintig jaar dat we in Teresópolis hebben gediend. Begin 1988 kregen we een nieuwe toewijzing: de stad Niterói, waar we de volgende vijf jaar dienden voordat we naar Santo Aleixo verhuisden. Vervolgens werden we overgeplaatst naar de gemeente Japuíba in het hartje van de staat en hadden we het voorrecht de gemeente Ribeira op te richten.

Een eenvoudig maar voldoening schenkend leven

In de loop van de jaren hebben Floriano en ik het voorrecht gehad meer dan driehonderd mensen te helpen hun leven aan Jehovah op te dragen. Op het moment dienen enkelen van hen op het bijkantoor, en sommigen zijn pionier, ouderling of dienaar in de bediening. Wat ben ik dankbaar dat God ons door middel van zijn heilige geest heeft gebruikt om zo veel mensen te helpen! — Markus 10:29, 30.

Het is waar dat Floriano met ernstige gezondheidsproblemen te kampen heeft gehad. Maar ondanks zijn toestand blijft hij standvastig en opgewekt en vertrouwt hij op Jehovah. Vaak zegt hij: „Gelukkig word je niet door een leven zonder problemen, maar door de hulp die je van Jehovah krijgt om je problemen aan te kunnen.” — Psalm 34:19.

In 2003 werd in mijn linkeroog kanker geconstateerd. Ik werd geopereerd en mijn oog werd vervangen door een kunstoog, dat heel wat keren per dag schoongemaakt moet worden. Ondanks dat heeft Jehovah me gezegend met de energie om hem als speciale pionier te blijven dienen.

Wat materiële dingen betreft heb ik een eenvoudig leven geleid. Maar Jehovah heeft me gezegend in mijn toewijzing en me geestelijk rijk gemaakt. De opmerking van die zendelinge over het predikingswerk in Afrika is een passende beschrijving gebleken van onze toewijzing in Brazilië. Jehovah heeft mijn wens om zendelinge te worden beslist rijk beloond!

[Illustratie op blz. 9]

Met mijn familie (1953)

[Illustratie op blz. 9]

Predikend in Ierland (1957)

[Illustratie op blz. 10]

Brazilië (1959), met andere zendelingen. Van links naar rechts: ik, Inger Hatfield, Doreen Hines en Sonia Springate

[Illustratie op blz. 10]

Met mijn man