Het maken van discipelen werd mijn levensdoel
Levensverhaal
Het maken van discipelen werd mijn levensdoel
Verteld door Lynette Peters
Ze waren gekomen om ons te evacueren. Een scherpschutter had zich op het dak van het gebouw geposteerd. Mariniers lagen op hun buik in het gras met het geweer in de aanslag. Terwijl mijn medezendelingen en ik ons die zondagmorgen naar de wachtende helikopter haastten, dwongen we onszelf kalm te blijven. In een mum van tijd bevonden we ons in de lucht. Tien minuten later waren we veilig aan boord van een militair schip, dat net buiten de kust voor anker lag.
DE VOLGENDE ochtend hoorden we dat rebellen het hotel hadden gebombardeerd waar we de avond tevoren toevlucht hadden gezocht. De jaren van onlusten in Sierra Leone waren ten slotte op een regelrechte oorlog uitgelopen. Alle buitenlanders, ook wij, waren gedwongen bijna van het ene op het andere moment het land te ontvluchten. Maar om uit te leggen hoe ik in die situatie terecht was gekomen, moet ik bij het begin beginnen.
Ik ben opgegroeid in Brits Guiana, sinds 1966 bekend als Guyana. Ik had er in de jaren vijftig een onbezorgde en plezierige jeugd. De meeste ouders hechtten veel waarde aan onderwijs, en van jonge mensen werd verwacht dat ze goede cijfers haalden. Ik weet nog dat een bankbediende op een keer aan mijn vader vroeg: „Waarom geeft u zo veel geld uit aan de opleiding van uw kinderen?” Mijn vader antwoordde: „Alleen de best mogelijke opleiding garandeert hun succes.” Destijds dacht hij dat gerenommeerde scholen in de beste opleiding voorzagen. Hij zou er al snel anders over gaan denken.
Toen ik elf was, begon mijn moeder met Jehovah’s Getuigen de Bijbel te bestuderen. Ze had samen met een buurvrouw een Koninkrijkszaal bezocht. Wat ze die avond hadden gehoord, had hen ervan overtuigd dat ze de waarheid hadden gevonden. Later sprak mijn moeder met een andere buurvrouw over wat er besproken was. Al gauw studeerden ze alle drie met de zendelingen Daphne Harry (later Baird) en Rose Cuffie. Binnen een jaar werden mijn moeder en haar twee vriendinnen gedoopt. Vijf jaar later liet mijn vader, die zevendedagsadventist was, zich uitschrijven uit zijn kerk, en werd ook hij als een Getuige van Jehovah gedoopt.
Als jongeren brachten twee van mijn zussen en ik — de drie oudsten van tien kinderen — heel wat gelukkige uren door in het zendelingenhuis waar Daphne en Rose woonden. Bij die gelegenheden luisterden we naar de velddienstervaringen die ze vertelden. Ze straalden uit dat het hun vreugde gaf voor het geestelijke welzijn van anderen te zorgen. Hun voorbeeld wekte in mij het verlangen om zendelinge te worden.
Maar wat hielp me de volletijddienst voor ogen te blijven houden terwijl ik omringd was door familieleden en klasgenoten die allemaal heel carrièregericht waren? Er waren zo veel aanlokkelijke mogelijkheden: ik kon rechten, muziek, medicijnen of wat dan ook gaan studeren. Het goede voorbeeld van mijn ouders hielp me de juiste keus te maken. Ze pasten de waarheid in hun leven toe, bestudeerden ijverig de Bijbel en zetten zich volledig in om anderen te helpen Jehovah te leren kennen. * Bovendien nodigden ze geregeld volletijddienaren bij ons thuis uit. De vreugde en voldoening van deze broeders en zusters sterkten me in mijn verlangen om het maken van discipelen tot mijn levensdoel te maken.
Ik ben op mijn vijftiende gedoopt. Zodra ik van de middelbare school kwam, ging ik in de pioniersdienst. Philomena, een verpleeghulp, was de eerste die ik tot de opdracht en de doop mocht helpen. De vreugde die het me gaf te zien dat ze Jehovah ging liefhebben, versterkte mijn verlangen om in de volletijddienst te blijven. Niet lang daarna kreeg ik een betere baan aangeboden bij de overheidsinstelling waar ik als secretaresse werkte. Ik sloeg het aanbod af omdat ik liever wilde blijven pionieren.
Ik woonde nog thuis, en nog steeds kwamen er vaak zendelingen bij ons over de vloer. Wat genoot ik ervan naar hun ervaringen te luisteren! Door dat alles werd mijn wens om zendelinge te worden alsmaar groter, ook al leek het een onhaalbare kaart. In die tijd werden er juist zendelingen naar Guyana gestuurd. En nu nog trouwens. Maar op een dag in 1969 kreeg ik tot mijn verrassing en blijdschap een uitnodiging voor de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in Brooklyn (New York).
Een onverwachte toewijzing
De 54 studenten van de 48ste klas van Gilead, waar ik in zat, kwamen uit 21 landen. We waren met zeventien ongehuwde zusters. Hoewel het inmiddels 37 jaar geleden is, heb ik nog levendige herinneringen aan die vijf maanden. Er was zo veel te leren: niet alleen Bijbelse waarheden maar ook praktische suggesties en raad voor het leven dat ons als zendelingen wachtte. Ik leerde bijvoorbeeld aanwijzingen op te volgen, evenwichtig te zijn wat modetrends betreft en onder ongunstige omstandigheden te volharden.
Mijn ouders hadden altijd de nadruk gelegd op geregeld vergaderingsbezoek. Wie te ziek was om op zondag naar de vergadering te gaan, was de volgende avond niet opeens gezond genoeg om een pianorecital of een concert bij te wonen. Maar tijdens de Gileadcursus raakte mijn vergaderingsbezoek een tijdje in het slop. Op een vrijdagavond probeerde ik mijn afwezigheid te rechtvaardigen tegenover Don en Dolores Adams, een echtpaar van Bethel dat me altijd meenam naar de vergaderingen. Zo veel huiswerk, en dan al die verslagen! Waar moest ik de tijd vandaan halen om naar de theocratische bedieningsschool en de dienstvergadering te gaan? Nadat broeder Adams een poosje met me geredeneerd had, zei hij: „Doe wat je geweten je ingeeft.” Ik volgde zijn raad op, ben diezelfde avond nog meegegaan en heb vanaf dat moment geen enkele vergadering meer overgeslagen. Behalve in extreme omstandigheden heb ik mij er in de loop van de jaren door niets van laten weerhouden de vergaderingen te bezoeken.
Ongeveer halverwege de cursus begonnen we als studenten te speculeren over onze toewijzingen. Ik was er altijd van uitgegaan dat ik aan Guyana toegewezen zou worden, omdat daar hard hulp nodig was bij de prediking. Wie schetst mijn verbazing toen ik hoorde dat ik niet terug zou gaan. Ik werd in plaats daarvan naar Sierra Leone (West-Afrika) gestuurd. Wat was ik Jehovah dankbaar dat mijn wens om ver van huis als zendelinge te dienen, eindelijk in vervulling ging!
Er viel veel te leren
’Schilderachtig’: dat woord geeft het beste mijn eerste indruk van Sierra Leone weer, met zijn vele heuvels en bergen, baaien en stranden. Maar de echte schoonheid van dit West-Afrikaanse land zit hem in zijn inwoners, die met hun liefde en vriendelijkheid maken dat zelfs buitenlanders zich thuis voelen. Dat maakt het voor nieuwe zendelingen een stuk makkelijker hun heimwee te overwinnen. Sierra Leoners praten graag over hun gewoonten en cultuur en zijn vooral heel hulpvaardig als het erom gaat nieuwelingen Krio, de lingua franca van het land, bij te brengen.
De Krio-sprekende bevolking heeft veel rake gezegden. Zo betekent „De aap doet het werk, de baviaan eet” dat de zaaier niet altijd de oogster is. Wat een treffende beschrijving van het onrecht dat in de wereld zo wijdverbreid is! — Jesaja 65:22.
Het was een genot om te prediken en discipelen te maken. Het kwam maar zelden voor dat iemand geen belangstelling had voor de Bijbel. In de loop van de jaren hebben zendelingen en andere ervaren verkondigers heel wat mensen — jong en oud, van alle rangen en standen en allerlei stammen — geholpen de waarheid te aanvaarden.
Erla St. Hill, mijn eerste zendelingenpartner, was een onvermoeibare werker. De ijver waarmee ze zich van haar taken in het zendelingenhuis kweet, werd slechts overtroffen door haar ijver in de dienst. Ze hielp me het belang van veel dingen in te zien, zoals kennismaken met de buren, een bezoekje brengen aan zieke Getuigen en geïnteresseerden, en waar mogelijk de regelingen voor een begrafenis ondersteunen. Ze doordrong me ook van het belang om nooit na de velddienst het gebied te verlaten zonder eerst even, hoe kort ook, bij de broeders en zusters die er woonden langs te gaan om gedag te zeggen. Door die dingen kreeg ik snel moeders, broers, zussen en vrienden en werd mijn toewijzing mijn thuis. —Ik smeedde ook hechte vriendschappen met de geweldige zendelingen met wie ik samenwerkte. Tot hen behoren mijn kamergenote Adna Byrd, die van 1978 tot 1981 in Sierra Leone diende, en Cheryl Ferguson, die nu al weer 24 jaar mijn kamergenote is.
De burgeroorlog brengt beproevingen
In 1997, ongeveer een maand na de inwijding van het nieuwe bijkantoor in Sierra Leone, werden we door de oorlog gedwongen het land te verlaten, zoals al is gezegd. Zes jaar daarvoor waren we onder de indruk geweest van het geloof van de Liberiaanse Getuigen die naar Sierra Leone waren gevlucht om aan de oorlog in Liberia te ontkomen. Sommige hadden alles moeten achterlaten. Ondanks hun moeilijke omstandigheden namen ze elke dag deel aan de prediking. Het was heel ontroerend hun liefde voor Jehovah en voor mensen te zien.
Nu we zelf vluchtelingen waren in Guinee, volgden we het voorbeeld van de Liberiaanse broeders en zusters en bleven we op Jehovah vertrouwen en de Koninkrijksbelangen op de eerste plaats stellen. Na een jaar konden we naar Sierra Leone terugkeren, maar nog geen zeven maanden later braken er gevechten uit en moesten we opnieuw naar Guinee uitwijken.
Kort daarna hoorden we dat leden van een van de strijdende partijen hun intrek hadden genomen in ons zendelingenhuis in Kissy en dat al onze bezittingen waren geplunderd of vernield. In plaats van ons terneergeslagen te voelen, waren we dankbaar dat we nog leefden. We waren bijna alles kwijt, maar we wisten ons te behelpen.
Na onze tweede evacuatie bleven mijn kamergenote Cheryl en ik in Guinee. Dat betekende dat we Frans moesten leren. Enkelen van mijn medezendelingen babbelden er al snel lustig op los in het Frans. Ze waren niet bang om fouten te maken. Maar ik had er moeite mee iets te zeggen wat niet helemaal correct was, dus sprak ik alleen Frans als het niet anders kon. Het was een ramp. Ik moest mezelf elke dag voorhouden waarom ik in Guinee was: om anderen te helpen Jehovah te leren kennen.
Langzaam maakte ik vorderingen door te studeren, door naar mensen te luisteren die de taal goed spraken en door de hulp in te roepen van de kinderen in de gemeente, die niet gehinderd werden door tact. Toen kwam er onverwachts welkome hulp van Jehovah’s organisatie. Vanaf september 2001 staan er in Onze Koninkrijksdienst suggesties voor presentaties van de tijdschriften, en tips hoe je boeken en brochures kunt aanbieden aan mensen met verschillende religieuze overtuigingen. Ik voel me nu zekerder als ik aan de prediking deelneem, ook al kan ik me niet zo nauwkeurig uitdrukken als in mijn moedertaal.
Dat ik in een groot gezin ben opgegroeid, maakte het beslist makkelijker voor me eraan te wennen met velen in één huis te wonen, één keer zelfs met zeventien. In de 37 jaar dat ik nu als zendelinge dien, heb ik met ruim honderd verschillende zendelingen samengewoond. Wat is het een voorrecht zo veel mensen te hebben leren kennen die allemaal qua persoonlijkheid verschillen maar toch voor hetzelfde doel werken! En wat een vreugde een medewerker van God te zijn en eraan mee te mogen helpen dat mensen de Bijbelse waarheid aanvaarden! — 1 Korinthiërs 3:9.
Door de jaren heen heb ik veel belangrijke gebeurtenissen in het leven van mijn eigen familieleden moeten missen, zoals de bruiloften van de meesten van mijn jongere broers en zussen. En ik heb mijn nichtjes en neefjes niet zo vaak gezien als ik gewild had. Het is voor mij en voor mijn familie, die me onzelfzuchtig heeft aangemoedigd in de zendingsdienst te blijven, een offer geweest.
Maar wat ik thuis heb gemist, heb ik vroeg of laat in de zendingsdienst mogen meemaken. Ook al heb ik ervoor gekozen ongehuwd te blijven, ik heb veel geestelijke kinderen, niet alleen degenen met wie ik de Bijbel heb bestudeerd, maar ook anderen met wie ik een hechte band heb gekregen. Bovendien heb ik hun kinderen zien opgroeien en trouwen, en zie ik nu hoe die hun kinderen weer opvoeden in de weg van de waarheid. Sommigen van hen hebben net als ik het maken van discipelen tot hun levensdoel gemaakt.
[Voetnoot]
^ ¶9 Mijn moeder heeft ruim 25 jaar gepionierd, en mijn vader ging na zijn pensionering in de hulppioniersdienst.
[Kaarten op blz. 15]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
Ik werd toegewezen aan Sierra Leone (West-Afrika)
GUINEE
SIERRA LEONE
[Illustratie op blz. 13]
Mijn twee zussen, die samen met mij in de jaren vijftig vele gelukkige uren met de zendelingen doorbrachten
[Illustratie op blz. 14]
Met medestudenten van de 48ste klas van Gilead
[Illustratie op blz. 16]
De inwijding van het bijkantoor in Sierra Leone