Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Laat de gemeente Jehovah loven

Laat de gemeente Jehovah loven

Laat de gemeente Jehovah loven

„Ik wil uw naam aan mijn broeders bekendmaken; in het midden van de gemeente wil ik u loven.” — HEBREEËN 2:12.

1, 2. Waarom is de gemeente zo weldadig, en wat is haar voornaamste rol?

DOOR de hele geschiedenis heen hebben mensen saamhorigheid en geborgenheid gevonden binnen het gezin, de basiseenheid van de samenleving. De Bijbel spreekt echter over nog een andere eenheid, waarin tallozen over de hele wereld zich in deze tijd in een bijzondere saamhorigheid en geborgenheid verheugen. Dat is de christelijke gemeente. Of je nu deel uitmaakt van een hecht, liefdevol gezin of niet, je zult kunnen en moeten waarderen wat God via de gemeenteregeling verschaft. Natuurlijk kun je als een van Jehovah’s Getuigen bevestigen dat je in de gemeente hartelijke omgang geniet en een gevoel van geborgenheid hebt.

2 De gemeente is niet zomaar een gezelligheidsgroepje. Het is geen vereniging of club waar mensen met dezelfde achtergrond of dezelfde interesse voor een sport of een hobby bij elkaar komen. De gemeenteregeling is er in de eerste plaats tot lof van Jehovah God. Dat is al heel lang het geval, zoals in het boek Psalmen wordt beklemtoond. In Psalm 35:18 lezen we: „Ik wil u prijzen in de grote gemeente; onder een talrijk volk zal ik u loven.” En Psalm 107:31, 32 geeft ons de aanmoediging: „O laat men Jehovah danken voor zijn liefderijke goedheid en voor zijn wonderwerken aan de mensenzonen. En laat men hem verheffen in de gemeente van het volk.”

3. Wat doet de gemeente volgens Paulus?

3 De christelijke apostel Paulus legde de nadruk op nog een essentiële rol van de gemeente toen hij schreef over „Gods huisgezin, dat de gemeente van de levende God is, een pilaar en ondersteuning van de waarheid” (1 Timotheüs 3:15). Over welke gemeente sprak Paulus? Op welke manieren gebruikt de Bijbel de term „gemeente”? En welke invloed moet dat alles op ons leven en onze vooruitzichten hebben? Laten we, om dat te weten te komen, eerst eens onderzoeken op welke manieren de term „gemeente” in Gods Woord wordt gebruikt.

4. Hoe wordt het woord „gemeente” het vaakst in de Hebreeuwse Geschriften gebruikt?

4 Het Hebreeuwse woord qahal, dat vaak met „gemeente” wordt vertaald, komt van een grondwoord dat „samenroepen” betekent (Deuteronomium 4:10; 9:10). De psalmist gebruikte het woord „gemeente” in verband met de engelen in de hemel, en het kan ook voor een groep slechte mensen worden gebruikt (Psalm 26:5; 89:5-7). Maar het vaakst wordt het in de Hebreeuwse Geschriften op de Israëlieten toegepast. God gaf te kennen dat Jakob ’een verzameling [qahal] van volken zou worden’, en dat gebeurde ook (Genesis 28:3; 35:11; 48:4). De Israëlieten werden bijeengeroepen, of uitgekozen, om „Jehovah’s gemeente”, „de gemeente van de ware God”, te zijn. — Numeri 20:4; Nehemia 13:1; Jozua 8:35; 1 Samuël 17:47; Micha 2:5.

5. Welk Griekse woord wordt gewoonlijk met „gemeente” vertaald, en hoe kan het worden toegepast?

5 Het overeenkomstige Griekse woord is ekklesia, afgeleid van twee Griekse woorden die „uit” en „roepen” betekenen. Het kan op een niet-religieuze groep van toepassing zijn, zoals „de vergadering” die Demetrius in Efeze tegen Paulus had opgehitst (Handelingen 19:32, 39, 41). Maar het wordt in de Bijbel meestal voor de christelijke gemeente gebruikt. Sommige vertalingen geven het met „kerk” weer, maar volgens een woordenboek ’duidt het nooit op het feitelijke gebouw waarin christenen vergaderden voor openbare aanbidding’ (The Imperial Bible-Dictionary). Het is echter interessant dat het woord „gemeente” in de christelijke Griekse Geschriften op minstens vier manieren wordt toegepast.

De gezalfde gemeente van God

6. Wat deden David en Jezus in de gemeente?

6 De apostel Paulus paste Davids woorden in Psalm 22:22 op Jezus toe en schreef: „’Ik wil uw naam aan mijn broeders bekendmaken; in het midden van de gemeente wil ik u loven met een lied.’ Vandaar dat [Jezus] in alle opzichten aan zijn ’broeders’ gelijk moest worden, opdat hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden in de dingen die God betreffen” (Hebreeën 2:12, 17). David had God in het midden van de gemeente van het oude Israël geloofd (Psalm 40:9). Maar wat bedoelde Paulus toen hij zei dat Jezus God loofde „in het midden van de gemeente”? Welke gemeente?

7. Hoe wordt het woord „gemeente” in de christelijke Griekse Geschriften voornamelijk gebruikt?

7 Wat we in Hebreeën 2:12, 17 lezen, is veelbetekenend. Het laat zien dat Christus, in een ruimere zin, deel uitmaakte van een gemeente waarin hij Gods naam aan zijn broeders bekendmaakte. Wie waren die broeders? Degenen die behoorden tot „Abrahams zaad”, de met de geest gezalfde broeders van Christus, „deelgenoten van de hemelse roeping” (Hebreeën 2:16–3:1; Mattheüs 25:40). De voornaamste betekenis van „gemeente” in de christelijke Griekse Geschriften is dus de samengestelde groep van met de geest gezalfde volgelingen van Christus. Deze 144.000 gezalfden vormen „de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen”. — Hebreeën 12:23.

8. Hoe wees Jezus vooruit naar het ontstaan van de christelijke gemeente?

8 Jezus gaf te kennen dat deze christelijke „gemeente” tot bestaan zou komen. Ongeveer een jaar voor zijn dood zei hij tegen een van zijn apostelen: „Gij zijt Petrus, en op deze rots zal ik mijn gemeente bouwen, en de poorten van Hades zullen haar niet overweldigen” (Mattheüs 16:18). Zowel Petrus als Paulus begreep dat Jezus zelf de voorzegde rots was. Petrus schreef dat zij die als „levende stenen” van een geestelijk huis op de rots, Christus, werden gebouwd, ’een volk tot een speciaal bezit waren om alom de voortreffelijkheden bekend te maken’ van degene die hen had geroepen. — 1 Petrus 2:4-9; Psalm 118:22; Jesaja 8:14; 1 Korinthiërs 10:1-4.

9. Wanneer begon de gemeente van God gevormd te worden?

9 Wanneer ging dit „volk tot een speciaal bezit” de christelijke gemeente vormen? Dat was met Pinksteren 33 G.T., toen God heilige geest uitstortte op de discipelen die in Jeruzalem bijeenwaren. Later die dag hield Petrus een meesterlijke toespraak voor een groep Joden en proselieten. Velen waren diep in hun hart getroffen door Jezus’ dood; ze hadden berouw en lieten zich dopen. We lezen in het historische verslag dat drieduizend personen dit deden, waarop ze deel gingen uitmaken van de nieuwe, groeiende gemeente van God (Handelingen 2:1-4, 14, 37-47). Die gemeente groeide omdat steeds meer Joden en proselieten het feit aanvaardden dat het vleselijke Israël niet langer de gemeente van God was. Het geestelijke „Israël Gods”, bestaande uit gezalfde christenen, was de ware gemeente van God geworden. — Galaten 6:16; Handelingen 20:28.

10. In welke relatie staat Jezus tot de gemeente van God?

10 De Bijbel maakt vaak onderscheid tussen Jezus en de gezalfden, zoals in de zinsnede „met betrekking tot Christus en de gemeente”. Jezus is het Hoofd van deze gemeente van met de geest gezalfde christenen. Paulus schreef dat God Jezus „hoofd over alle dingen [heeft] gemaakt met betrekking tot de gemeente, welke zijn lichaam is” (Efeziërs 1:22, 23; 5:23, 32; Kolossenzen 1:18, 24). In deze tijd is er op aarde slechts een klein overblijfsel van de gezalfde leden van deze gemeente. Maar we kunnen er zeker van zijn dat hun Hoofd, Jezus Christus, hen liefheeft. Zijn gevoelens voor hen worden in Efeziërs 5:25 beschreven: ’Christus heeft de gemeente liefgehad en zich voor haar overgeleverd.’ Hij heeft hen lief omdat ze er actief mee bezig zijn God „een slachtoffer van lof [te] brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken”, net zoals Jezus dat deed toen hij op aarde was. — Hebreeën 13:15.

„Gemeente” in andere betekenissen

11. Op welke tweede manier wordt „gemeente” in de christelijke Griekse Geschriften gebruikt?

11 Soms gebruikt de Bijbel de term „gemeente” in een beperktere of scherper omlijnde betekenis, niet die van de volledige groep van 144.000 gezalfden die „de gemeente Gods” vormen. Paulus schreef bijvoorbeeld aan een groep christenen: „Geeft zowel joden als Grieken en de gemeente Gods geen aanleiding tot struikelen” (1 Korinthiërs 10:32). Het is duidelijk dat als een christen in het oude Korinthe zich misdroeg, dat voor sommigen een aanleiding tot struikelen zou kunnen zijn. Maar zou het alle Grieken, Joden en gezalfden vanaf die tijd helemaal tot op de dag van vandaag tot struikelen kunnen brengen? Natuurlijk niet. In dit vers schijnt „de gemeente Gods” dus van toepassing te zijn op christenen die in een bepaalde tijd leven. In overeenstemming daarmee kunnen we zeggen dat God zijn leiding, steun en zegen geeft aan de gemeente, oftewel alle christenen in een bepaalde tijd, ongeacht waar ze zich bevinden. Of we kunnen zeggen dat er in deze tijd geluk en vrede heerst in Gods gemeente, oftewel de hele christelijke broederschap.

12. In welke derde betekenis wordt „gemeente” in de Bijbel gebruikt?

12 Een derde manier waarop de Bijbel „gemeente” gebruikt, is van toepassing op alle christenen in een geografisch gebied. We lezen: „Toen trad er voor de gemeente in heel Judea en Galilea en Samaria werkelijk een periode van vrede in” (Handelingen 9:31). Er waren meerdere groepen christenen in dat grote gebied, maar al die groepen in Judea, Galilea en Samaria bij elkaar werden „de gemeente” genoemd. Gezien het aantal mensen dat met Pinksteren 33 G.T. en kort daarna werd gedoopt, kunnen er in het gebied van Jeruzalem zelfs meerdere groepen zijn geweest die geregeld bijeenkwamen (Handelingen 2:41, 46, 47; 4:4; 6:1, 7). Herodes Agrippa I regeerde over Judea tot aan zijn dood in 44 G.T., en uit 1 Thessalonicenzen 2:14 valt af te leiden dat er in ieder geval in 50 G.T. al een aantal gemeenten in Judea waren. Dus als we lezen dat Herodes ’enkele leden van de gemeente mishandelde’, kan dat verwijzen naar meerdere groepen die in Jeruzalem bijeenkwamen. — Handelingen 12:1.

13. Wat is een vierde, veel voorkomende manier waarop de Bijbel „gemeente” gebruikt?

13 Een vierde, veel voorkomende en nog beperktere betekenis van de term „gemeente” heeft betrekking op christenen die één enkele plaatselijke gemeente vormen en bijvoorbeeld in een huis bijeenkomen. Paulus sprak over „de gemeenten van Galatië”. Er was meer dan één zo’n gemeente in die grote Romeinse provincie. Paulus gebruikte het meervoud „gemeenten” twee keer in verband met Galatië, en daar hoorden onder andere de gemeenten in Antiochië, Derbe, Lystra en Ikonium bij. In die plaatselijke gemeenten werden bekwame oudere mannen, of opzieners, aangesteld (1 Korinthiërs 16:1; Galaten 1:2; Handelingen 14:19-23). Bijbels gezien waren het allemaal „gemeenten van God”. — 1 Korinthiërs 11:16; 2 Thessalonicenzen 1:4.

14. Wat kunnen we opmaken uit de manier waarop „gemeente” in enkele teksten wordt gebruikt?

14 In sommige gevallen moeten de groepen op christelijke vergaderingen zo klein zijn geweest dat ze in een particulier huis pasten. Toch werd op enkele van die groepen de uitdrukking „gemeente” toegepast. Zo weten we bijvoorbeeld dat er een gemeente was in het huis van Aquila en Priska, van Nymfa en van Filemon (Romeinen 16:3-5; Kolossenzen 4:15; Filemon 2). Dit dient een aanmoediging te zijn voor plaatselijke gemeenten in deze tijd die heel klein zijn en misschien zelfs in een particulier huis vergaderen. Jehovah erkende zulke kleine gemeenten in de eerste eeuw, en dat doet hij zeker ook in deze tijd, door ze te zegenen met zijn geest.

Gemeenten loven Jehovah

15. Hoe manifesteerde de werking van de heilige geest zich in sommige vroege gemeenten?

15 We hebben gelezen dat Jezus als een vervulling van Psalm 22:22 God in het midden van de gemeente loofde (Hebreeën 2:12). Zijn getrouwe volgelingen moesten hetzelfde doen. Toen ware christenen in de eerste eeuw met heilige geest werden gezalfd om zonen van God en dus Christus’ broeders te worden, ontvingen sommige daarbij ook nog een speciale werking van de geest. Ze ontvingen wonderbare gaven van de geest. Enkele manifestaties van die gaven waren een speciale spraak van wijsheid of van kennis, de macht om gezond te maken of om te profeteren, en zelfs het vermogen zich te uiten in talen die onbekend voor hen waren. — 1 Korinthiërs 12:4-11.

16. Wat was één doel van de wonderbare gaven van de geest?

16 Over het spreken in een taal zei Paulus: „Ik zal lofzingen met de gave van de geest, maar ik zal ook lofzingen met mijn verstand” (1 Korinthiërs 14:15). Hij besefte hoe belangrijk het was dat anderen zijn woorden begrepen en dus onderwezen werden. Het was Paulus’ doel Jehovah te loven in de gemeente. Hij spoorde anderen die de gaven van de geest hadden aan: ’Tracht daarin overvloedig te zijn tot opbouw van de gemeente’, waarmee hij de plaatselijke gemeente bedoelde waar ze die gave gebruikten (1 Korinthiërs 14:4, 5, 12, 23). Paulus was beslist geïnteresseerd in de plaatselijke gemeenten en hij wist dat christenen in elk van die gemeenten gelegenheden zouden hebben om God te loven.

17. Waar kunnen we zeker van zijn in verband met plaatselijke gemeenten in deze tijd?

17 Jehovah gebruikt en steunt zijn gemeente nog steeds. Hij zegent de samengestelde groep van gezalfde christenen op aarde in deze tijd. Dat blijkt uit de rijke hoeveelheid geestelijk voedsel waarin Gods volk zich verheugt (Lukas 12:42). Hij zegent de wereldwijde broederschap als geheel. En hij zegent de plaatselijke gemeenten, waar we onze Schepper loven door onze daden en onze opbouwende commentaren. Daar krijgen we onderwijs en opleiding zodat we God bij andere gelegenheden kunnen loven, als we niet letterlijk midden in onze plaatselijke gemeente zijn.

18, 19. Wat willen toegewijde christenen in elke plaatselijke gemeente doen?

18 Bedenk dat de apostel Paulus de christenen in de gemeente in Filippi (Macedonië) aanspoorde: ’Dit blijf ik bidden, dat gij vervuld moogt zijn met de vrucht der rechtvaardigheid, die door bemiddeling van Jezus Christus is, tot heerlijkheid en lof van God.’ Dat hield ook in dat ze met anderen, met buitenstaanders, over hun geloof in Jezus en hun schitterende hoop zouden praten (Filippenzen 1:9-11; 3:8-11). Daarom drong Paulus er bij zijn medechristenen op aan: „Laten wij door bemiddeling van [Jezus] God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken.” — Hebreeën 13:15.

19 Vind je het fijn om God „in het midden van de gemeente” te loven, net zoals Jezus dat deed, en je lippen te gebruiken om Jehovah te loven tegenover mensen die hem nog niet kennen en loven? (Hebreeën 2:12; Romeinen 15:9-11) Tot op zekere hoogte hangt ons antwoord af van de kijk die we hebben op de rol van onze plaatselijke gemeente in Gods voornemen. In het volgende artikel zullen we zien hoe Jehovah onze plaatselijke gemeente leidt en gebruikt en welke rol ze in ons leven dient te spelen.

Overzichtsvragen

• Hoe kwam „de gemeente van God” die is samengesteld uit gezalfde christenen tot bestaan?

• Wat zijn nog drie manieren waarop de Bijbel de term „gemeente” gebruikt?

• Wat wilden David, Jezus en de eerste-eeuwse christenen in de gemeente doen, en hoe moet dit op ons van invloed zijn?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 21]

Van welke gemeente was Jezus het fundament?

[Illustratie op blz. 23]

Plaatselijke groepen christenen kwamen bijeen als „gemeenten van God”

[Illustratie op blz. 24]

Net als deze christenen in Benin kunnen we Jehovah loven onder de bijeengekomen menigten