Vragen van lezers
Vragen van lezers
Onder welke omstandigheden zou een herdoop overwogen kunnen worden?
Onder bepaalde omstandigheden zou een gedoopte persoon er wellicht verstandig aan doen over de geldigheid van zijn doop na te denken en een herdoop te overwegen. Iemand kan bijvoorbeeld ten tijde van zijn doop in het geheim in een situatie hebben geleefd of zich met een praktijk hebben beziggehouden die tot zijn uitsluiting had kunnen leiden als hij al een geldige doop had ondergaan. Zou hij zich in die omstandigheden aan God kunnen opdragen? Zijn opdracht aan Jehovah zou alleen geldig zijn als hij gestopt was met het onbijbelse gedrag. Daarom zou iemand die gedoopt is terwijl er zo’n serieuze belemmering bestond, er goed aan doen over de noodzaak van een herdoop na te denken.
Hoe staat het met iemand die geen zonde beoefende ten tijde van zijn doop maar later iets doet wat de vorming van een rechterlijk comité noodzakelijk maakt? Stel dat hij dan beweert dat hij ten tijde van zijn doop niet volledig besefte wat hij deed en dat zijn doop dus niet echt geldig was. Als de ouderlingen met een kwaaddoener bijeenkomen, dienen ze geen twijfels te uiten over zijn doop en niet te vragen of hij van mening is dat zijn opdracht en doop geldig waren. Per slot van rekening heeft hij naar een Bijbelse toespraak over de betekenis van de doop geluisterd. Hij heeft ja gezegd op de vragen in verband met de opdracht en de doop. Vervolgens heeft hij zich omgekleed en is hij volledig in water ondergedompeld. Het is daarom redelijk te geloven dat hij de ernst van wat hij deed, volledig besefte. De ouderlingen zullen hem dus als een gedoopte persoon behandelen.
Als de persoon de geldigheid van zijn doop ter sprake brengt, kunnen de ouderlingen de aandacht vestigen op De Wachttoren van 1 oktober 1960, blz. 607, 608, en 15 juni 1964, blz. 359-362, waar het onderwerp herdoop uitvoerig wordt besproken. Als iemand onder bepaalde omstandigheden (zoals onvoldoende begrip van de Bijbel ten tijde van de doop) overgedoopt wil worden, is dat een persoonlijke zaak.
Welke factoren moeten christenen in aanmerking nemen als het om het delen van woonruimte gaat?
Iedereen heeft een plek nodig om te wonen. Maar tegenwoordig hebben veel mensen geen eigen woning. Financiële omstandigheden, gezondheidsproblemen of andere factoren maken het soms noodzakelijk dat een gezin met een aantal familieleden samenwoont. In sommige delen van de wereld wonen familieleden vrijwel zonder privacy samengepakt in één kamer.
Het is niet de taak van Jehovah’s organisatie om een lange lijst met regels te geven over wat voor iedereen in de wereldwijde gemeente gepaste huisvesting is. Christenen worden aangemoedigd in termen van Bijbelse beginselen te denken om te bepalen of hun woonsituatie al dan niet aanvaardbaar is voor God. Wat zijn enkele van die beginselen?
Een belangrijk punt van overweging is de uitwerking die het samenwonen met andere mensen op ons en onze geestelijke gezindheid zal hebben. Wat zijn het voor mensen? Zijn ze aanbidders van Jehovah? Leven ze naar Bijbelse maatstaven? „Wordt niet misleid”, schreef Paulus. „Slechte omgang bederft nuttige gewoonten” (De Bijbel legt uit dat Jehovah hoererij en overspel veroordeelt (Hebr. 13:4). Slaapgelegenheden waar ongehuwde mannen en vrouwen kunnen samenleven alsof ze getrouwd zijn, zijn dus duidelijk onaanvaardbaar voor God. Een christen zal niet ergens willen wonen waar immoraliteit wordt getolereerd.
Bovendien geeft de Bijbel iedereen die door God goedgekeurd wil worden, de aansporing: „Ontvliedt de hoererij” (1 Kor. 6:18). Christenen doen er daarom verstandig aan een woonsituatie te vermijden waardoor ze in de verleiding zouden kunnen komen om immoraliteit te bedrijven. Neem bijvoorbeeld een situatie waarbij een aantal christenen in hetzelfde huis slapen. Zou dat tot compromitterende situaties kunnen leiden? Als twee mensen die niet met elkaar getrouwd zijn, zich nu eens onverwachts samen in huis blijken te bevinden omdat anderen die gewoonlijk wel aanwezig zijn op dat moment niet thuis zijn? Ook zou het voor ongehuwde personen die romantische belangstelling voor elkaar hebben, een moreel gevaar vormen om in hetzelfde huis te wonen. Het is verstandig dat soort situaties te vermijden.
Het zou evenmin juist zijn als een echtpaar dat gescheiden is in hetzelfde huis blijft wonen. Het feit dat ze gewend zijn intieme betrekkingen met elkaar te hebben, zou gemakkelijk tot immoraliteit kunnen leiden (Spr. 22:3).
Een laatste maar niet minder belangrijke factor om in aanmerking te nemen, is: hoe beziet de buitenwereld iemands keuze? Een woonsituatie die een christen aanvaardbaar vindt maar die in de buurt aanleiding zou geven tot negatieve commentaren, is een reden tot bezorgdheid. We zouden nooit willen dat ons gedrag Jehovah’s naam in diskrediet brengt. Paulus zegt het zo: „Geeft zowel joden als Grieken en de gemeente Gods geen aanleiding tot struikelen, zoals ook ik alle mensen in alle dingen behaag en niet mijn eigen voordeel zoek, maar dat van de velen, opdat zij gered mogen worden” (1 Kor. 10:32, 33).
Het vinden van een geschikte woonruimte en woonsituatie kan een hele opgave zijn voor iemand die Jehovah’s rechtvaardige maatstaven hoog wil houden. Maar christenen moeten zich ’ervan blijven vergewissen wat de Heer welgevallig is’. Ze moeten er zeker van zijn dat er niets onfatsoenlijks plaatsvindt in de woning die ze met anderen delen (Ef. 5:5, 10). Daarom moeten ze om goddelijke leiding bidden en alles doen wat ze kunnen om elkaars fysieke en morele welzijn en ook Jehovah’s goede naam te beschermen.