Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Levensverhaal

Ik heb veel steun gehad aan wijze ouderen

Ik heb veel steun gehad aan wijze ouderen

Verteld door Elva Gjerde

Zo’n zeventig jaar geleden kreeg mijn vader van iemand die bij ons op bezoek was een suggestie die mijn leven totaal heeft veranderd. Sinds die belangrijke dag hebben ook andere mensen invloed gehad op mijn leven. Daardoor heb ik een kostbare vriendschap ontwikkeld die me dierbaarder is dan alle andere vriendschappen. Dat wil ik graag uitleggen.

IK BEN in 1932 geboren in Sydney (Australië). Mijn ouders waren gelovig maar gingen niet naar de kerk. Mijn moeder leerde me dat God me altijd in de gaten hield, zodat hij me kon straffen als ik stout was. Daardoor werd ik bang van God. Toch werd ik gefascineerd door de Bijbel. Als mijn tante een weekend op bezoek kwam, vertelde ze me heel wat interessante Bijbelverhalen. Ik keek altijd uit naar haar bezoekjes.

Toen ik een tiener was, las mijn vader een serie boeken die mijn moeder had gekregen van een oudere dame die een van Jehovah’s Getuigen was. Mijn vader was zo onder de indruk van wat hij las dat hij erin toestemde met de Getuigen de Bijbel te bestuderen. Toen hij op een avond studie kreeg, betrapte hij me terwijl ik ze zat af te luisteren. Hij wilde me weer naar bed sturen, maar de bezoeker zei: „Waarom laat je Elva er niet bij zitten?” Die suggestie was het begin van een nieuwe levenswijze en van mijn vriendschap met de ware God, Jehovah.

Niet lang daarna begonnen mijn vader en ik naar de vergaderingen te gaan. Wat hij leerde, bewoog hem ertoe veranderingen aan te brengen in zijn leven. Hij werd zelfs minder opvliegend. Dit leidde ertoe dat ook mijn moeder en mijn oudere broer, Frank *, de vergaderingen gingen bezoeken. We maakten alle vier vorderingen en werden uiteindelijk als Jehovah’s Getuigen gedoopt. Sindsdien hebben heel wat ouderen in verschillende periodes in mijn leven een positieve invloed op me gehad.

TOEN IK EEN CARRIÈRE KOOS

Als tiener heb ik veel steun gehad aan ouderen in onze gemeente. Een van hen was Alice Place, de oudere zuster die ons als eerste had bezocht. Ze werd als een grootmoeder voor me. Alice leidde me op in de dienst en moedigde me aan om naar de doop te streven. Toen ik vijftien was, bereikte ik dat doel.

Ik kreeg ook een hechte band met een ouder echtpaar: Percy en Madge Dunham. De vriendschap met hen had een grote invloed op mijn toekomst. Ik hield namelijk van wiskunde en wilde graag wiskundelerares worden. Percy en Madge waren in de jaren dertig zendelingen geweest in Letland. Toen in Europa de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werden ze uitgenodigd om op het Australische bijkantoor in Sydney te dienen. Percy en Madge hadden echt belangstelling voor me. Ze vertelden veel boeiende ervaringen uit de zendingsdienst. Ik zag duidelijk dat het veel meer voldoening zou geven de Bijbel te onderwijzen dan wiskundelerares te zijn. Dus besloot ik zendeling te worden.

Percy en Madge gaven me de aanmoediging me op de zendingsdienst voor te bereiden door te gaan pionieren. Daarom sloot ik me in 1948, toen ik zestien was, aan bij tien andere jonge, gelukkige pioniers in mijn thuisgemeente in Hurstville (Sydney).

De volgende vier jaar pionierde ik in vier andere steden in New South Wales en Queensland. Een van mijn eerste Bijbelstudies was Betty Law (nu Remnant). Ze was twee jaar ouder dan ik en was heel zorgzaam. Later werd ze mijn pionierspartner in de plaats Cowra, zo’n 230 kilometer ten westen van Sydney. Hoewel we maar kort samen hebben gepionierd, zijn we tot op de dag van vandaag nog steeds vriendinnen.

Nadat ik een toewijzing had gekregen als speciale pionier verhuisde ik naar Narrandera, een stadje 220 kilometer ten zuidwesten van Cowra. Mijn nieuwe partner was Joy Lennox (nu Hunter), een ijverige pionierster die ook twee jaar ouder was dan ik. We waren de enige Getuigen in het stadje en we woonden in bij een gastvrij echtpaar, Ray en Esther Irons. Zij en hun zoon en drie dochters waren geïnteresseerd in de waarheid. Ray en zijn zoon werkten de hele week op een boerderij buiten de stad, waar schapen werden gefokt en tarwe werd verbouwd. Esther en haar dochters runden een pension. Elke zondag kookten Joy en ik een enorme maaltijd voor de familie Irons en een stuk of tien pensiongasten, allemaal hongerige spoorwegwerkers. Daarmee betaalden we een deel van onze huur. Nadat we alles opgeruimd hadden, serveerden we de familie Irons een heerlijke geestelijke maaltijd: de wekelijkse Wachttoren-studie. Ray, Esther en hun vier kinderen kwamen in de waarheid en werden de eerste leden van de gemeente Narrandera.

In 1951 bezocht ik een congres van Jehovah’s Getuigen in Sydney. Daar ging ik naar een speciale vergadering voor pioniers die geïnteresseerd waren in de zendingsdienst. Er waren meer dan driehonderd aanwezigen op die vergadering, die in een grote tent werd gehouden. Nathan Knorr van Bethel in Brooklyn sprak de groep toe en doordrong ons ervan hoe belangrijk het was dat het goede nieuws tot in elke uithoek van de aarde gepredikt werd. We hingen aan zijn lippen. Veel van de pioniers die daar waren, hebben later het Koninkrijkswerk in de Stille Zuidzee en andere gebieden opgestart. Ik vond het geweldig een van de zeventien Australiërs te zijn die in 1952 de negentiende klas van Gilead doorliepen. Ik was nog maar net twintig toen mijn droom om zendeling te worden uitkwam!

TOEN IK MIJN DENKWIJZE MOEST BIJSTELLEN

Het onderwijs en de omgang op Gilead gaven me niet alleen meer Bijbelkennis en een sterker geloof, maar hadden ook een diepgaande uitwerking op mijn persoonlijkheid. Ik was jong en idealistisch, en ik had de neiging volmaaktheid van mezelf en van anderen te verwachten. Soms waren mijn opvattingen te strikt. Toen ik bijvoorbeeld zag dat broeder Knorr aan het sporten was met een groep jonge Bethelieten, was ik geschokt.

De Gileadleraren, allemaal verstandige mannen met jaren ervaring, moeten gezien hebben dat ik het moeilijk had. Ze toonden belangstelling voor me en hielpen me mijn denkwijze te veranderen. Geleidelijk ging ik Jehovah zien als een God die liefdevol en begrijpend is en niet streng en veeleisend. Ook sommige klasgenoten hielpen me. Ik weet nog dat een van hen zei: „Elva, Jehovah zit daarboven niet met een zweep. Wees niet zo streng voor jezelf!” Haar openhartige woorden raakten mijn hart.

Na Gilead werd ik met vier klasgenoten toegewezen aan Namibië (Afrika). Al snel hadden we samen tachtig Bijbelstudies. Ik hield van Namibië en van de zendingsdienst, maar ik was verliefd geworden op een klasgenoot van Gilead die aan Zwitserland was toegewezen. Nadat ik een jaar in Namibië had gezeten, ging ik naar mijn verloofde in Zwitserland. Na ons trouwen ging ik met mijn man mee in de kringdienst.

TOEN IK EEN CRISIS DOORMAAKTE

Na vijf leuke jaren in de kringdienst werden we uitgenodigd om op Bethel te dienen. Ik vond het geweldig daar zo veel geestelijk rijpe ouderen om me heen te hebben.

Niet lang daarna kreeg ik een vreselijke klap te verwerken. Ik kwam erachter dat mijn man ontrouw was geweest aan mij en aan Jehovah. Daarna ging hij bij me weg. Ik was er kapot van! Ik weet niet hoe ik erdoorheen gekomen zou zijn zonder de liefde en steun van mijn dierbare, oudere vrienden in de Bethelfamilie. Ze luisterden naar me als ik wilde praten en lieten me met rust als ik met rust gelaten wilde worden. Hun vertroostende woorden en lieve daden waren een steun voor me toen ik het zo verschrikkelijk moeilijk had en hielpen me een nog hechtere band met Jehovah te krijgen.

Ik herinnerde me ook dingen die wijze ouderen, door beproevingen milder geworden, jaren daarvoor hadden gezegd. Zo had Madge Dunham me ooit verteld: „Elva, in je dienst voor Jehovah zul je met heel wat beproevingen te maken krijgen, maar de moeilijkste komen misschien wel van mensen die je dierbaar zijn. Nader op die momenten dicht tot Jehovah. Bedenk dat je hem dient en niet onvolmaakte mensen!” De raad van Madge heeft me door veel moeilijke tijden heen geholpen. Ik besloot dat ik nooit zou toelaten dat de fouten van mijn man me zouden scheiden van Jehovah.

Na verloop van tijd besloot ik naar Australië terug te gaan om dichter bij mijn familie te pionieren. Tijdens de zeereis naar huis had ik vaak levendige Bijbelse gesprekken met een groepje andere passagiers. In die groep zat ook een rustige man uit Noorwegen die Arne Gjerde heette. Wat hij hoorde sprak hem wel aan. Later kwam hij bij mij en mijn familie in Sydney op bezoek. Hij maakte snel geestelijke vorderingen en kwam in de waarheid. In 1963 trouwden Arne en ik, en twee jaar later kregen we een zoon, Gary.

TOEN IK OPNIEUW ALLEEN KWAM TE STAAN

Arne, Gary en ik koesterden ons in een gelukkig gezinsleven. Al snel bouwde Arne ons huis uit zodat mijn bejaarde ouders bij ons konden wonen. Maar na zes jaar huwelijk kregen we een klap te verwerken. Arne bleek hersenkanker te hebben. Ik bezocht hem elke dag in het ziekenhuis terwijl hij een langdurige bestralingstherapie onderging. Een tijdlang verbeterde zijn toestand; maar toen ging hij achteruit en kreeg hij een beroerte. Er werd gezegd dat hij nog maar een paar weken te leven had, maar hij redde het toch. Uiteindelijk mocht hij naar huis, waar ik hem verpleegde. Hij herstelde langzaam, en na verloop van tijd kon hij weer lopen en zijn taken als ouderling in de gemeente weer oppakken. Zijn vrolijke aard en gevoel voor humor droegen aan zijn herstel bij en maakten het voor mij makkelijker om hem te blijven verzorgen.

Jaren later, in 1986, ging Arnes gezondheid weer achteruit. Mijn ouders waren inmiddels overleden, en dus verhuisden we naar de prachtige Blue Mountains buiten Sydney, waardoor we dichter bij onze vrienden kwamen te wonen. Later trouwde Gary met een lieve zuster, Karin, en ze stelden voor om met zijn vieren in één huis te gaan wonen. Binnen een paar maanden verhuisden we allemaal naar een huis dat maar een paar straten verwijderd was van waar we eerst woonden.

De laatste achttien maanden van zijn leven was Arne bedlegerig en moest hij constant verzorgd worden. Omdat ik het grootste deel van die tijd aan huis gebonden was, besteedde ik elke dag twee uur aan het bestuderen van de Bijbel en Bijbelse publicaties. Tijdens die studieperiodes vond ik veel wijze raad over hoe ik met mijn situatie moest omgaan. Ik kreeg ook bezoek van lieve ouderen in onze gemeente. Sommigen van hen hadden vergelijkbare beproevingen doorstaan. Hun bezoekjes beurden me echt op! Arne stierf in april 2003, overtuigd van de opstandingshoop.

MIJN GROOTSTE STEUN

Toen ik jong was, had ik veel idealen. Maar ik ben erachter gekomen dat het leven zelden zo loopt als we verwachten. Ik heb talloze zegeningen ervaren, maar ook twee grote tragedies meegemaakt: ik verloor één partner door ontrouw en de ander door ziekte. In de loop van de jaren heb ik uit verschillende bronnen leiding en troost gekregen. Mijn grootste steun is nog steeds Jehovah God, „de Oude van Dagen” (Dan. 7:9). Door zijn raad is mijn persoonlijkheid gevormd en heb ik schitterende dingen meegemaakt in de zendingsdienst. Als er problemen waren, ’was het Jehovah’s liefderijke goedheid die mij bleef schragen en waren het zijn vertroostingen die mijn ziel gingen strelen’ (Ps. 94:18, 19). Ik heb ook de liefde en steun ondervonden van mijn familie en van ’ware metgezellen die geboren worden voor de tijd dat er benauwdheid is’ (Spr. 17:17). Daar waren heel wat wijze ouderen bij.

„Is er geen wijsheid onder de bejaarden en verstand in lengte van dagen?”, vroeg Job (Job 12:12). Als ik terugkijk op mijn leven kan ik zeggen dat het antwoord ja is. De raad van wijze ouderen heeft me geholpen, hun troost heeft me gesteund en hun vriendschap heeft mijn leven verrijkt. Daar ben ik heel dankbaar voor.

Nu ik tachtig ben, ben ik zelf een oudere. Mijn ervaringen hebben me heel gevoelig gemaakt voor de behoeften van andere ouderen. Ik vind het nog steeds heerlijk ze te bezoeken en te helpen. Maar ik geniet ook van de omgang met jongeren. Hun energie is stimulerend en hun enthousiasme aanstekelijk. Als ik merk dat jongeren raad of steun bij me zoeken, geeft het me veel voldoening ze te helpen.

[Voetnoot]

^ ¶7 Elva’s broer, Frank Lambert, werd een ijverige pionier in de Australische outback. Het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1984, blz. 110-112, vertelt over een van zijn vele spannende predikingstochten.

[Illustratie op blz. 14]

Met Joy Lennox in de pioniersdienst in Narrandera

[Illustratie op blz. 15]

Met leden van de Zwitserse Bethelfamilie in 1960

[Illustratie op blz. 16]

Ik verzorgde Arne toen hij ziek was