Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

LEVENSVERHAAL

Jehovah’s zegen heeft mijn leven verrijkt

Jehovah’s zegen heeft mijn leven verrijkt

IK BEN in 1927 geboren in het kleine stadje Wakaw, in Saskatchewan (Canada). Mijn vader en moeder hadden zeven kinderen (vier jongens en drie meisjes), dus ik wist al vroeg hoe het was om mensen om me heen te hebben.

Ons gezin voelde de gevolgen van de Grote Crisis van de jaren dertig. Maar hoewel we niet rijk waren, hadden we geen gebrek aan eten. We hadden een paar kippen en een koe, en daarom was er nooit gebrek aan eieren, melk, room, kaas en boter. Je zult begrijpen dat iedereen in het gezin zo zijn taken had.

Ik heb veel fijne herinneringen aan die tijd, zoals de zoete geur van appels in de kamer. Als papa in de herfst naar de stad was geweest om de opbrengst van ons boerderijtje te verkopen, kwam hij vaak terug met een kist versgeplukte appels. Elke dag een lekkere, sappige appel — wat een verwennerij!

ONS GEZIN LEERT DE WAARHEID KENNEN

Mijn ouders kwamen in contact met de waarheid toen ik zes was. Hun eerste zoon, Johnny, was kort na zijn geboorte overleden. Radeloos hadden mijn ouders de pastoor gevraagd waar Johnny nu was. De pastoor had geantwoord dat de baby niet in de hemel was, omdat hij niet gedoopt was. Hij zou in het ‘voorgeborchte’ zijn, en als mijn ouders de pastoor zouden betalen, zou hij voor Johnny bidden zodat hij alsnog naar de hemel kon gaan. Hoe zou jij je voelen als dat tegen je gezegd werd? Mijn ouders waren zo gedesillusioneerd dat ze nooit meer met die pastoor hebben gesproken. Maar ze vroegen zich nog steeds af waar Johnny was.

Op een dag kreeg mijn moeder een kleine brochure met de titel Waar zijn de Dooden?, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen. Ze las hem aandachtig. Toen papa thuiskwam, riep ze enthousiast: ‘Ik weet waar Johnny is! Hij slaapt op dit moment, maar op een dag zal hij wakker worden.’ Mijn vader las de brochure diezelfde avond nog uit. Mijn ouders werden echt getroost door de Bijbelse waarheid dat de doden slapen en dat er in de toekomst een opstanding zal plaatsvinden (Pred. 9:5, 10; Hand. 24:15).

Wat ze leerden, veranderde ons leven ten goede. Het gaf ons troost en maakte ons gelukkig. Ze begonnen de Bijbel met de Getuigen te bestuderen en de vergaderingen te bezoeken van de kleine gemeente in Wakaw, waar de meesten een Oekraïense achtergrond hadden. Al gauw gingen mijn ouders mee in de velddienst.

Niet lang daarna verhuisden we naar British Columbia, waar we hartelijk werden ontvangen door onze nieuwe gemeente. Ik denk er met plezier aan terug hoe we samen als gezin de Wachttoren-studie voorbereidden. We ontwikkelden allemaal veel liefde voor Jehovah en voor de waarheid uit de Bijbel. Ik merkte hoe ons leven werd verrijkt en hoe Jehovah ons zegende.

Natuurlijk vonden wij het als kinderen weleens moeilijk om met mensen over ons geloof te praten. Maar mijn jongere zus Eva en ik bereidden vaak de maandelijkse voorbeeldpresentatie voor, om die op de dienstvergadering te demonstreren. En dat hielp echt. Hoewel we verlegen waren, leerden we op deze manier om met anderen over de Bijbel te praten. Ik ben zo dankbaar voor de opleiding die we kregen!

Een van de mooiste dingen uit onze kindertijd was dat er weleens volletijddienaren bij ons logeerden. We vonden het bijvoorbeeld geweldig als onze kringopziener, Jack Nathan *, de gemeente bezocht en dan bij ons logeerde. We hingen altijd aan zijn lippen als hij weer een van zijn vele verhalen vertelde. En zijn oprechte complimenten zorgden ervoor dat we Jehovah graag trouw wilden dienen.

Ik weet nog dat ik dacht: als ik later groot ben, wil ik als broeder Nathan zijn. Pas later begreep ik dat zijn voorbeeld me heeft voorbereid op een carrière in de volletijddienst. Tegen de tijd dat ik vijftien was, was ik vastbesloten om Jehovah te dienen. Eva en ik lieten ons in 1942 dopen.

BEPROEVINGEN OP ONS GELOOF

Tijdens de Tweede Wereldoorlog laaide het patriottisme hoog op. In die tijd stuurde mevrouw Scott, een uiterst intolerante lerares, mijn twee zusjes en een van mijn broers van school. Waarom? Omdat ze weigerden de vlag te groeten. Vervolgens nam mevrouw Scott contact op met mijn lerares en eiste dat ze ook mij van school zou sturen. Maar mijn lerares zei: ‘We leven in een vrij land; iedereen heeft het recht om te beslissen of hij wel of niet meedoet aan nationalistische ceremonies.’ Ondanks de druk van mevrouw Scott zei mijn lerares resoluut: ‘Dit is mijn beslissing.’

Mevrouw Scott antwoordde: ‘Nee, dit is niet jouw beslissing. Als je Melita niet van school stuurt, geef ik je aan.’ Daarom sprak mijn lerares met mijn ouders en legde uit dat ze geen keus had: als ze haar baan wilde behouden, moest ze mij wel van school sturen, ook al vond ze dat verkeerd. Gelukkig konden we aan lesmateriaal komen, zodat we thuis verder konden leren. Even later verhuisden we naar een plaats zo’n 32 kilometer verderop, waar we werden toegelaten tot een andere school.

Onze lectuur was tijdens die oorlogsjaren verboden. Toch gingen we van huis tot huis, maar dan alleen met de Bijbel. Zo leerden we om het goede nieuws rechtstreeks uit de Bijbel te presenteren. En dat hielp ons weer om geestelijk te groeien en Jehovah’s steun te ervaren.

IK BEGIN MET DE VOLLETIJDDIENST

Ik was een goede kapster en heb zelfs een paar prijzen gewonnen

Zodra we klaar waren met school, gingen Eva en ik in de pioniersdienst. Om de kost te verdienen, werkte ik eerst op de delicatessenafdeling van een warenhuis. Later deed ik een kappersopleiding van zes maanden; bij ons thuis knipte ik ook altijd al graag. Ik vond werk in een kapperszaak voor twee dagen in de week en gaf daarnaast twee keer per maand les in het kappersvak. Zo kon ik in mijn levensonderhoud voorzien terwijl ik pionierde.

In 1955 wilde ik graag naar de ‘Zegevierend Koninkrijk’-vergaderingen in New York en Neurenberg. Maar voordat ik naar New York vertrok, ontmoette ik broeder Nathan Knorr van het internationale hoofdkantoor. Hij bezocht met zijn vrouw een congres in Vancouver (Canada), en ik had tijdens hun bezoek het haar van zuster Knorr gedaan. Broeder Knorr was tevreden over het resultaat en wilde me graag ontmoeten. Tijdens ons gesprekje vertelde ik hem dat ik van plan was om, voor mijn vertrek naar Duitsland, New York te bezoeken. Hij nodigde me uit om dan negen dagen op Bethel in Brooklyn te komen werken.

Die reis veranderde mijn leven. In New York ontmoette ik een jonge broeder, Theodore (Ted) Jaracz. Ik was verbaasd toen hij al vrij snel vroeg: ‘Pionier je?’ ‘Nee’, antwoordde ik. Mijn vriendin LaVonne hoorde dit en zei: ‘Ze pioniert wel, hoor.’ Ted begreep het niet meer en vroeg aan LaVonne: ‘Wie weet het nou beter, jij of zij?’ Ik legde uit dat ik had gepionierd en dat ik van plan was er meteen na de congressen weer mee te beginnen.

IK TROUW MET EEN GEESTELIJK INGESTELDE MAN

Ted was in 1925 in Kentucky (VS) geboren en had zich op z’n vijftiende laten dopen. Hoewel niemand anders in zijn familie in de waarheid kwam, ging hij twee jaar later in de gewone pioniersdienst. Zo begon hij een carrière van bijna 67 jaar volletijddienst.

In juli 1946 studeerde Ted op twintigjarige leeftijd af van de zevende klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead. Daarna heeft hij als reizend opziener gediend in Cleveland (Ohio). Ongeveer vier jaar later werd hij bijkantoordienaar in Australië.

Net als ik bezocht Ted ook het congres in Neurenberg, en we brachten wat tijd met elkaar door. Er begon iets te groeien tussen ons. Ik vond het fijn dat zijn doelen erop gericht waren Jehovah met hart en ziel te dienen. Hij was een heel toegewijd persoon. Hij nam zijn aanbidding serieus, maar was ook vriendelijk in de omgang. Ik merkte dat hij het welzijn van anderen prioriteit gaf. Na dat congres ging Ted terug naar Australië en ik naar Vancouver. Maar we bleven elkaar schrijven.

Na ongeveer vijf jaar in Australië te hebben gediend, ging Ted terug naar de Verenigde Staten; daarna kwam hij pionieren in Vancouver. Ik was blij te zien hoe graag mijn familie hem mocht. Mijn oudere broer, Michael, was erg beschermend en uitte vaak zijn bezorgdheid als een jonge broeder interesse voor me toonde. Maar Ted viel al snel bij hem in de smaak. ‘Melita,’ zei hij, ‘dit is echt een goeie vent. Daar moet je zuinig op zijn. Ik zou hem niet meer laten gaan als ik jou was.’

We zijn in 1956 getrouwd en hebben samen vele gelukkige jaren beleefd in de volletijddienst

Ook ik was helemaal weg van Ted. We trouwden op 10 december 1956. Samen pionierden we eerst in Vancouver, daarna in Californië. Vervolgens gingen we in de kringdienst in Missouri en Arkansas. Zo’n achttien jaar lang sliepen we elke week in een ander bed en reisden een groot deel van de Verenigde Staten door. Leven uit een koffer had zo zijn uitdagingen, maar de geweldige velddienstervaringen en de omgang met broeders en zusters maakten dat meer dan goed.

Wat ik echt waardeerde aan Ted, is dat hij zijn band met Jehovah nooit als iets vanzelfsprekends beschouwde. Hij koesterde zijn heilige dienst voor de belangrijkste Persoon in het universum. We vonden het fijn om samen de Bijbel te lezen en te bestuderen. ’s Avonds voor het slapengaan bad hij altijd voor ons samen, terwijl we geknield naast het bed zaten. Daarna baden we voor onszelf. Ik wist altijd wanneer Ted zich ergens zorgen over maakte, want dan kroop hij uit bed, knielde opnieuw neer en zond in stilte een lang gebed op. Ik vond het heel mooi dat hij Jehovah altijd overal bij betrok, of het nu om iets groots of iets kleins ging.

Toen we een paar jaar getrouwd waren, vertelde Ted dat hij op het Avondmaal voortaan van de symbolen zou gebruiken. ‘Ik heb hier intens over gebeden’, zei hij, ‘want ik wil absoluut zeker weten dat ik doe wat Jehovah wil.’ Het verbaasde me niet echt dat hij nu gezalfd was. En ik zag het als een voorrecht om een van Christus’ broeders te mogen ondersteunen (Matth. 25:35-40).

EEN NIEUWE VORM VAN HEILIGE DIENST

In 1974 werd Ted tot onze grote verrassing uitgenodigd om als lid van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen te dienen. Na verloop van tijd werd ons gevraagd om op Bethel in Brooklyn te komen dienen. Terwijl Ted zijn werk als lid van het Besturende Lichaam deed, werkte ik in de huishouding of in de kapsalon.

De verantwoordelijkheden van Ted hielden onder andere in dat we verschillende bijkantoren bezochten. Hij was altijd bijzonder geïnteresseerd in het predikingswerk achter het IJzeren Gordijn. Ik weet nog goed wat er gebeurde toen we eens op vakantie waren in Zweden. Hoewel Ted echt aan vakantie toe was, zei hij: ‘Melita, het predikingswerk in Polen is verboden, en ik zou heel graag iets voor de broeders daar betekenen.’ Dus regelden we visums en gingen naar Polen. Daar ontmoette Ted een paar van de broeders die de verantwoordelijkheid over het werk hadden. Ze maakten samen een lange wandeling, zodat niemand hun gesprek kon afluisteren. Vier dagen lang vergaderden ze heel intensief, maar ik was blij te zien hoe tevreden Ted was omdat hij zijn geestelijke familie had kunnen helpen.

De volgende keer dat we Polen bezochten was in november 1977, samen met broeder Franz en broeder Sydlik. Dat was de eerste keer dat leden van het Besturende Lichaam een officieel bezoek aan Polen brachten. Hoewel ons werk er nog steeds verboden was, konden de drie broeders in verschillende steden met opzieners, pioniers en oudgedienden spreken.

Ted en anderen bij het ministerie van Justitie in Moskou, nadat ons werk wettelijk geregistreerd was

Het volgende jaar, toen Ted het land samen met Milton Henschel bezocht, ontmoetten ze ambtenaren die zich toleranter waren gaan opstellen tegenover ons en onze activiteiten. In 1982 gaf de Poolse regering de Getuigen toestemming om eendaagse congressen te houden. Het volgende jaar werden er grotere congressen gehouden, voornamelijk in gehuurde zalen. In 1985, terwijl het verbod nog steeds van kracht was, mochten we vier congressen in grote stadions houden. Uiteindelijk, in mei 1989, terwijl er plannen waren voor nog grotere congressen, werden Jehovah’s Getuigen in Polen wettelijk erkend. Er waren maar weinig gebeurtenissen die Ted zo veel vreugde gaven.

Districtscongres in Polen

TEDS GEZONDHEID GAAT ACHTERUIT

In 2007 waren we onderweg naar een bijkantoorinwijding in Zuid-Afrika. In Engeland kreeg Ted problemen met zijn bloeddruk, en een arts adviseerde hem om de reis uit te stellen. Nadat Ted was opgeknapt, gingen we terug naar de Verenigde Staten. Maar een paar weken later kreeg hij een ernstige beroerte, waardoor hij aan zijn rechterkant verlamd raakte.

Ted herstelde maar langzaam, en in het begin was hij niet in staat om naar kantoor te gaan. Maar we waren blij dat zijn spraak niet was aangetast. Ondanks zijn beperkingen probeerde hij zijn routine vast te houden. Hij kon zelfs meedoen met de wekelijkse vergaderingen van het Besturende Lichaam — per telefoon vanuit onze kamer.

Ted was heel tevreden met de fysiotherapie die hij op de ziekenafdeling van Bethel kreeg. Langzaam maar zeker herstelde hij grotendeels van zijn verlamming. Hij was in staat om enkele van zijn theocratische toewijzingen te behartigen en hij bleef ondanks alles altijd opgewekt.

Drie jaar later kreeg Ted nog een beroerte. Op woensdag 9 juni 2010 sliep hij vredig in. Hoewel ik altijd had beseft dat Ted op een dag zijn aardse loopbaan zou moeten beëindigen, mis ik hem verschrikkelijk. De pijn van dit verlies is met geen pen te beschrijven. Maar ik bedank Jehovah elke dag voor wat ik heb kunnen doen om Ted te ondersteunen. We hebben het voorrecht gehad om meer dan 53 jaar samen in de volletijddienst te staan. En ik ben Jehovah heel dankbaar voor de manier waarop Ted mij heeft geholpen een sterkere band met mijn hemelse Vader te krijgen. Ik twijfel er niet aan dat ook zijn nieuwe toewijzing hem veel voldoening en geluk geeft.

NIEUWE UITDAGINGEN

Ik vond het ontzettend leuk om in de Bethelkapsalon te werken en andere kapsters op te leiden

Na al die actieve, gelukkige jaren samen met mijn man vind ik het niet makkelijk om me aan te passen aan mijn nieuwe uitdagingen. Ted en ik vonden het altijd geweldig om mensen te ontmoeten die Bethel of de Koninkrijkszaal bezochten. Nu Ted hier niet meer is en ik minder sterk ben dan vroeger, kan ik niet meer zo veel met mensen omgaan als ik zou willen. Toch geniet ik er nog steeds van om bij mijn lieve broeders en zusters te zijn, op Bethel en in de gemeente. Het Bethelritme is best pittig, maar het blijft een bron van vreugde om Jehovah op deze manier te kunnen dienen. En mijn liefde voor de prediking is beslist niet minder geworden. Hoewel ik snel moe word en niet lang op mijn benen kan staan, geniet ik van straatwerk en het leiden van Bijbelstudies.

Als ik zie hoeveel vreselijke dingen er in de wereld gebeuren, dan ben ik ontzettend blij dat ik Jehovah heb mogen dienen met zo’n geweldige huwelijkspartner. Jehovah’s zegen heeft mijn leven echt verrijkt! — Spr. 10:22.

^ ¶13 Het levensverhaal van Jack Nathan is gepubliceerd in De Wachttoren van 1 september 1990, blz. 10-14.