LEVENSVERHAAL
Ik ben nooit gestopt met leren
IK BEN Jehovah heel dankbaar dat hij mijn ‘Grootse Onderwijzer’ is (Jes. 30:20). Hij onderwijst zijn aanbidders via zijn Woord, zijn prachtige schepping en zijn organisatie. En hij gebruikt de broeders en zusters. Hoewel ik al bijna honderd ben, profiteer ik nog steeds van het onderwijs dat Jehovah op al die manieren geeft. Ik wil daar graag iets meer over vertellen.
Ik ben geboren in 1927 in een plaatsje niet ver van Chicago (Illinois, VS). Mijn ouders hadden vijf kinderen: Jetha, Don, ik, Karl en Joy. We waren allemaal vastbesloten om Jehovah met hart en ziel te dienen. Jetha ging in 1943 naar de tweede klas van Gilead. Don, Karl en Joy gingen naar Bethel in Brooklyn, respectievelijk in 1944, 1947 en 1951. Hun goede voorbeeld en dat van mijn ouders hebben echt indruk op me gemaakt.
ONS GEZIN LEERT DE WAARHEID KENNEN
Mijn ouders waren Bijbellezers. Ze hielden van God en brachten die liefde ook op hun kinderen over. Maar mijn vader had zijn respect voor de kerk verloren nadat hij in de Eerste Wereldoorlog als soldaat in Europa had gediend. Mijn moeder, die heel dankbaar was dat hij levend thuis was gekomen, zei: ‘Karl, laten we weer net als vroeger naar de kerk gaan.’ ‘Ik loop met je mee,’ zei hij, ‘maar ik ga niet naar binnen.’ ‘Waarom niet?’, vroeg ze. Daarop zei hij: ‘In de oorlog werden de soldaten en hun wapens aan beide kanten van de strijd gezegend door geestelijken van hetzelfde geloof! Stond God aan beide kanten?’
Op een dag kwamen er twee Getuigen bij ons langs. Mijn moeder was op dat moment naar de kerk. De Getuigen boden mijn vader het Bijbelstudiehulpmiddel Light aan, dat uit twee delen bestond en over het boek Openbaring ging. Dat interesseerde hem wel en hij nam de boeken aan. Toen mijn moeder ze zag, begon ze er meteen in te lezen. Op een dag zag ze in de plaatselijke krant een advertentie voor een Bijbelstudie aan de hand van de twee delen van Light. Ze besloot naar het adres te gaan. Toen ze aankwam, deed een oudere vrouw open. Mijn moeder liet een van de boeken zien en vroeg: ‘Bestuderen jullie dit hier?’ ‘Ja hoor, lieverd’, zei de vrouw. ‘Kom binnen.’ De volgende week nam mijn moeder de kinderen mee en daarna gingen we elke week.
Een van die keren vroeg de studieleider me om Psalm 144:15 te lezen, waar staat dat mensen die Jehovah aanbidden gelukkig zijn. Die tekst raakte me, net als twee andere teksten: 1 Timotheüs 1:11, waar staat dat Jehovah ‘de gelukkige God’ is, en Efeziërs 5:1, waar we worden aangespoord ‘God na te volgen’. Ik besefte dat ik blij moest zijn met wat ik voor mijn Schepper kon doen en hem moest bedanken voor dat voorrecht. Die waarheden gingen een centrale rol in mijn leven spelen.
De dichtstbijzijnde gemeente was in Chicago, 32 kilometer van waar we woonden. Toch gingen we erheen en mijn kennis van de Bijbel groeide. Ik herinner me dat Jetha een keer antwoord gaf en ik dacht: ‘Dat wist ik ook. Ik had mijn hand kunnen opsteken om antwoord te geven.’ En dus begon ik me voor te bereiden en zelf antwoord te geven. Belangrijker was dat ik geestelijk groeide, net als mijn broers en zussen. In 1941 werd ik gedoopt.
IK LEER VAN JEHOVAH OP CONGRESSEN
Ik herinner me nog goed het congres van 1942 in Cleveland (Ohio). Er was een telefonische verbinding met meer dan 50 locaties in de VS. Ons gezin verbleef in tenten in een nabijgelegen ‘tentenstad’ die de broeders hadden georganiseerd. In die tijd was de Tweede Wereldoorlog volop aan de gang en groeide de tegenstand tegen Jehovah’s Getuigen. Ik zag broeders ’s avonds hun auto aan de rand parkeren, met de lichten naar buiten gericht. Ze hadden afgesproken dat in elke auto iemand de hele nacht de wacht zou houden. Bij onraad zouden de broeders toeteren en hun koplampen aandoen om de aanvallers te verblinden. Anderen konden ze dan te hulp schieten. Ik dacht: Jehovah’s volk is op alles voorbereid! Ik kon rustig slapen en gelukkig is er niets ergs gebeurd.
Toen ik jaren later aan dat congres terugdacht, besefte ik dat mijn moeder helemaal niet bang leek. Ze vertrouwde volledig op Jehovah en zijn organisatie. Ik zal haar goede voorbeeld nooit vergeten.
Kort voor dat congres was mijn moeder begonnen met pionieren. Dus lette ze goed op tijdens de lezingen over de volletijddienst. Toen we weer naar huis gingen, zei ze: ‘Ik wil graag blijven pionieren, maar dan kan ik het huishouden niet goed doen.’ Daarna vroeg ze ons of we wilden helpen. Dat wilden we wel, dus ze gaf ons elk een of twee kamers om voor het ontbijt schoon te maken. Nadat we naar school waren vertrokken, controleerde ze of het huis netjes was en ging ze in de dienst. Ze had een druk leven, maar ze verwaarloosde ons nooit. Als we tussen de middag en na school thuiskwamen, was ze er altijd voor ons. Sommige dagen gingen we na schooltijd met haar mee in de dienst. Daardoor leerden we hoe het was om te pionieren.
HET BEGIN VAN MIJN VOLLETIJDDIENST
Ik begon met pionieren toen ik 16 was. Hoewel mijn vader nog niet in de waarheid was, was hij wel geïnteresseerd in hoe het met mijn dienst ging. Op een avond vertelde ik hem dat ik nog geen Bijbelstudies
had, ook al had ik erg mijn best gedaan. Na een moment vroeg ik: ‘Zou u met mij willen studeren?’ Hij dacht er even over na en zei: ‘Ik zou niet weten waarom niet.’ En dus was mijn vader de eerste met wie ik studeerde. Wat een voorrecht!We bestudeerden het boek ʻDe Waarheid Zal U Vrijmakenʼ. Na een tijdje kreeg ik door dat mijn vader me hielp een betere leerling en leraar te worden. Op een avond zei hij nadat we een alinea hadden gelezen: ‘Ik zie wat er in het boek staat. Maar hoe weet je dat wat er staat klopt?’ Daar had ik geen antwoord op, en dus zei ik: ‘Ik kan het nu niet uitleggen, maar de volgende keer heb ik een antwoord.’ En dus zocht ik Bijbelteksten op die het punt ondersteunden waar we het over hadden. Daarna ging ik me beter op de studie voorbereiden. Ik leerde dingen na te zoeken. En het hielp mij en mijn vader om geestelijk te groeien. Hij paste toe wat hij leerde en liet zich in 1952 dopen.
IK BLIJF LEREN DANKZIJ NIEUWE DOELEN
Ik ging het huis uit toen ik 17 was. Jetha a was zendeling geworden en Don zat op Bethel. Ze hielden allebei van hun toewijzing, en dat was voor mij een stimulans. Ik gaf me op voor zowel Bethel als Gilead en liet het verder in Jehovah’s handen. Wat werd het? In 1946 mocht ik naar Bethel.
In de 75 jaar dat ik op Bethel ben heb ik heel wat verschillende toewijzingen gehad. Daardoor heb ik allerlei nieuwe dingen geleerd, zoals boekdrukken en de boekhouding doen. Ik heb ook veel geleerd over import en export. Maar ik geniet het meest van al het geestelijke onderwijs op Bethel, zoals de ochtendaanbidding en de Bijbelse lezingen.
Ik leerde ook een les van mijn jongere broer Karl, die in 1947 naar Bethel kwam. Hij was een uitstekende Bijbelstudent en kon goed onderwijzen. Ik vroeg hem eens om hulp toen ik een lezing moest houden. Ik legde hem uit dat ik heel veel materiaal had verzameld maar dat ik niet goed wist wat ik ermee aan moest. Hij gaf me de oplossing met één vraag: ‘Wat is het thema, Joel?’ Ik snapte het meteen: gebruik alleen wat relevant is en laat de rest weg. Die les ben ik nooit vergeten.
Om gelukkig te zijn op Bethel moet je je best doen in de velddienst. Dat kan tot
leuke ervaringen leiden. Er is één ervaring die ik me nog goed herinner. Ik was vroeg op de avond met een broeder in de dienst in de Bronx in New York. We bezochten een vrouw die eerder De Wachttoren en Ontwaakt! had aangenomen. Onze inleiding was: ‘Vanavond laten we mensen graag iets opbouwends uit de Bijbel zien.’ De vrouw zei: ‘Als het over de Bijbel gaat, kom dan maar binnen.’ We lazen en bespraken een aantal teksten over Gods Koninkrijk en de nieuwe wereld. Dat maakte duidelijk indruk op haar, want de week erop had ze een aantal vrienden gevraagd erbij te komen. Later gingen zij en haar man Jehovah aanbidden.IK LEER VAN MIJN VROUW
Ik was al zo’n 10 jaar op zoek naar een huwelijkspartner toen ik de juiste persoon ontmoette. Wat hielp me om haar te vinden? Ik dacht gebedsvol na over de vraag: wat wil ik eigenlijk na mijn trouwen doen?
Na het congres van 1953 in het Yankee Stadium leerde ik Mary Aniol kennen. Zij had met mijn zus Jetha in de tweede klas van Gilead gezeten en ze waren zendingspartners. Heel enthousiast vertelde Mary me over haar zendingstoewijzingen in het Caribisch gebied en de Bijbelstudies die ze in de loop van de jaren had geleid. Toen we elkaar beter leerden kennen, gingen we beseffen dat we dezelfde geestelijke doelen hadden. Onze liefde voor elkaar groeide en in april 1955 trouwden we. In veel opzichten is Mary een geschenk van Jehovah en een goed voorbeeld gebleken. Ze was gelukkig in elke toewijzing die ze kreeg. Ze werkte hard, gaf oprecht om mensen en stelde altijd het Koninkrijk op de eerste plaats (Matth. 6:33). Na drie jaar samen in de kringdienst werden we in 1958 uitgenodigd om naar Bethel te komen.
Ik leerde veel van Mary. Zo besloten we al vroeg in ons huwelijk om samen de Bijbel te lezen, zo’n 15 verzen per keer. Nadat een van ons een gedeelte had gelezen, bespraken we de verzen en de toepassing ervan in ons leven. Mary vertelde me vaak dingen die ze op Gilead of in haar zendingsdienst had geleerd. Dankzij de dingen die ik van haar leerde was ik in staat betere lezingen te houden en zusters beter aan te moedigen (Spr. 25:11).
In 2013 overleed mijn lieve Mary. Wat kijk ik ernaar uit haar in de nieuwe wereld te zien! Ik ben vastbesloten in de tussentijd leergierig te blijven en met heel mijn hart op Jehovah te blijven vertrouwen (Spr. 3:5, 6). Het geeft me zowel troost als vreugde te bedenken wat Jehovah’s volk in de nieuwe wereld gaat doen. We zullen absoluut nieuwe dingen leren van en over onze Grootse Onderwijzer! Ik kan hem niet genoeg bedanken voor alles wat hij me tot nu toe heeft geleerd en voor zijn vele uitingen van onverdiende goedheid.
a Zie het levensverhaal van Jetha Sunal in De Wachttoren van 1 maart 2003, blz. 23-29.