Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

LEVENSVERHAAL

Leuke en leerzame verrassingen in Jehovah’s dienst

Leuke en leerzame verrassingen in Jehovah’s dienst

ALS jongetje was ik gefascineerd door elk vliegtuig dat ik zag. Ik droomde ervan naar een exotisch land te vliegen. Maar ik dacht dat die droom nooit zou uitkomen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog trokken mijn ouders vanuit Estland naar Duitsland. Daar ben ik geboren. Op dat moment waren ze al bezig met plannen om naar Canada te verhuizen. Onze eerste ‘woning’ in Canada was de witgekalkte hoek van een kippenhok vlakbij Ottawa. We waren straatarm, maar we hadden wel eieren als ontbijt.

Op een dag kwamen er Getuigen langs die Openbaring 21:3, 4 aan mijn moeder voorlazen. Het raakte haar zo dat ze begon te huilen. Het waarheidszaadje ontkiemde en mijn ouders groeiden snel naar de doop toe.

Hoewel mijn ouders niet zo goed Engels spraken, namen ze de waarheid heel serieus. Mijn vader werkte in een nikkelsmelterij in Sudbury, Ontario. Hij nam mijn zusje Sylvia en mij bijna elke zaterdag mee in de dienst, ook al had hij de hele nacht gewerkt. En elke week bestudeerden we als gezin samen De Wachttoren. Ma en pa brachten me diepe liefde voor Jehovah bij. En dus droeg ik me in 1956 aan hem op. Ik was toen tien. Hun sterke liefde voor Jehovah heeft me mijn hele leven gemotiveerd.

Na de middelbare school was ik een tijdje niet zo op de waarheid gefocust. Ik dacht dat als ik ging pionieren, ik nooit genoeg zou verdienen om mijn droom na te jagen: vliegen en iets van de wereld zien. Ik kreeg een baan als deejay bij een plaatselijke radiozender, en ik vond het geweldig. Maar ik werkte ’s avonds, waardoor ik veel vergaderingen miste. En de mensen met wie ik werkte hadden niet bepaald liefde voor God. Uiteindelijk zette mijn geweten me ertoe aan dingen te veranderen.

Ik verhuisde naar Oshawa, Ontario. Daar ontmoette ik Ray Norman, zijn zus Lesli en nog een paar pioniers. Ze vingen me heel goed op. Ik zag hoe gelukkig ze waren, en dat zette me aan het denken over wat ik met mijn leven wilde doen. Ze moedigden me aan te pionieren, en daar begon ik mee in september 1966. Ik was gelukkig en het leven was goed. Maar er stond me een verrassing te wachten die mijn leven zou veranderen.

ALS JEHOVAH JE IETS VRAAGT, PROBEER HET DAN GEWOON

Toen ik nog op school zat, had ik me opgegeven voor Betheldienst in Toronto. Later, toen ik pionierde, werd ik gevraagd voor vier jaar naar Bethel te komen. Maar ik vond Lesli heel leuk en was bang dat ik haar dan nooit meer zou zien. Na enkele lange, vurige gebeden besloot ik uiteindelijk om naar Bethel te gaan. Maar het was moeilijk afscheid te nemen van Lesli.

Op Bethel werkte ik in de wasserij en later op kantoor als secretaris. Ondertussen was Lesli begonnen als speciale pionier in Gatineau, Quebec. Ik vroeg me vaak af wat ze deed en of ik de juiste beslissing had genomen. Maar toen kwam een van de mooiste verrassingen in mijn leven. Lesli’s broer, Ray, kwam op Bethel dienen en hij werd mijn kamergenoot. Zo kwam ik weer in contact met Lesli. We trouwden op de allerlaatste dag van mijn vier jaar Betheldienst, 27 februari 1971.

Begin kringdienst in 1975

We werden toegewezen aan een Franstalige gemeente in Quebec. Na een paar jaar kwam de volgende verrassing: de kringdienst. Ik was pas 28. Hoewel ik me erg jong en ongeschikt voelde, waren de woorden in Jeremia 1:7, 8 een motivatie voor me. Maar Lesli had na een paar auto-ongelukken moeite met slapen. Dus we vroegen ons af of we de kringdienst wel aankonden. Lesli zei: ‘Als Jehovah ons iets vraagt, moeten we het dan niet gewoon proberen?’ Dat deden we, en we hebben 17 geweldige jaren in de reizende dienst gehad.

Door ons drukke leven in de kringdienst maakte ik niet altijd genoeg tijd voor Lesli. Ik moest dus een les leren. Op een maandagochtend werd er al vroeg bij ons aangebeld. Toen we opendeden, was er niemand. Maar er stond wel een picknickmand met een tafelkleed, fruit, kaas, stokbrood, een fles wijn, een paar glazen en een anoniem briefje waarop stond: ‘Ga eens met je vrouw picknicken.’ Het was een mooie, zonnige dag. Maar ik zei tegen Lesli dat ik niet kon gaan omdat ik lezingen moest voorbereiden. Ze kon het begrijpen maar was wel een beetje teleurgesteld. Terwijl ik aan mijn bureau zat, kreeg ik last van mijn geweten. Ik dacht aan de woorden in Efeziërs 5:25, 28. Was het misschien een hint van Jehovah om rekening te houden met de emotionele behoeften van mijn vrouw? Ik ging in gebed en daarna zei ik tegen Lesli: ‘Kom op, we gaan.’ Wat was ze blij! We reden naar een mooie plek bij een rivier, waar we heerlijk hebben gepicknickt. Het werd een van de leukste dagen die we samen hebben gehad. En ik kreeg mijn lezingen nog gewoon af.

We dienden in heel wat leuke kringen, van British Columbia tot Newfoundland. Mijn droom om te reizen was uitgekomen. Ik had ook nagedacht over Gilead, maar ik wilde niet in een ander land dienen. Zendelingen leken me heel bijzondere mensen, en ik vond mezelf niet geschikt om er één te worden. Ik was trouwens ook bang dat we dan naar een land in Afrika toe moesten met allemaal ziekten en oorlog. In Canada had ik het prima naar m’n zin.

EEN VERRASSING: ESTLAND EN DE ANDERE BALTISCHE STATEN

Reizen in de Baltische staten

Toen in 1992 in voormalige Sovjetlanden ons werk weer werd toegestaan, werden we gevraagd als zendelingen naar Estland te gaan. Wat een verrassing! We baden erover en opnieuw dachten we: als Jehovah ons iets vraagt, moeten we het dan niet gewoon proberen? En dus zeiden we ja. We gaan tenminste niet naar Afrika, dacht ik.

We begonnen meteen Estisch te leren. Na een paar maanden in Estland mochten we in de kringdienst. We moesten zo’n 46 gemeenten en groepen in de drie Baltische staten en in Kaliningrad (voorheen Königsberg) in Rusland bezoeken. Dat betekende dat we een beetje Lets, Litouws en Russisch moesten leren. Het was niet eenvoudig. Maar de broeders en zusters waren geraakt door de moeite die we deden en ze hielpen ons. In 1999 kwam er in Estland een bijkantoor, en ik mocht samen met Toomas Edur, Lembit Reile en Tommi Kauko in het bijkantoorcomité dienen.

Links: Ik houd een lezing op een congres in Litouwen

Rechts: Bijkantoorcomité Estland, in 1999 samengesteld

We leerden veel broeders en zusters kennen die naar Siberië waren gedeporteerd. Hoewel ze daar wreed waren behandeld en lang van familie waren gescheiden, waren ze niet verbitterd. Ze hadden hun vreugde en ijver voor de dienst behouden. Hun voorbeeld leerde ons dat ook wij in moeilijke omstandigheden met vreugde konden volharden.

Na jaren van hard werk en weinig vrije tijd begon Lesli uitgeput te raken. We overwogen om terug te gaan naar Canada. Toen we werden uitgenodigd voor de School voor Bijkantoorcomitéleden in Patterson, New York, dacht ik niet dat we dat zouden aankunnen. Maar nadat we er vurig over hadden gebeden, besloten we de uitnodiging aan te nemen. Jehovah zegende onze beslissing. We kwamen erachter dat Lesli’s extreme moeheid het gevolg was van fibromyalgie. Tijdens de school kreeg ze de behandeling die ze nodig had, waardoor we onze normale routine weer konden oppakken.

NOG EEN VERRASSING: EEN ANDER CONTINENT

In 2008, toen we weer in Estland waren, kreeg ik op een avond een telefoontje van het hoofdkantoor. De vraag? Of we naar Congo wilden gaan. Ik was compleet verrast. En we moesten de volgende dag al laten weten wat we zouden doen. Ik zei niets tegen Lesli, want ik wist dat ze anders de hele nacht wakker zou liggen. Nu was ik degene die niet kon slapen, want ik was die nacht vooral aan het bidden over mijn zorgen over Afrika.

De volgende dag vertelde ik het Lesli. Onze conclusie was: Het is Jehovah die ons vraagt naar Afrika te gaan. We weten pas of we het aankunnen en leuk vinden als we het proberen. En dus vlogen we na 16 jaar in Estland naar Kinshasa in Congo. Het bijkantoor was een oase van rust en had een prachtige tuin. Een van de eerste dingen die Lesli in onze kamer deed, was een kaartje ophangen dat ze al sinds ons vertrek uit Canada had. Er stond op: Blossom where you’re planted (oftewel wees gelukkig waar je bent). We ervoeren een nieuw geluk toen we eenmaal de broeders en zusters leerden kennen, Bijbelstudies gingen leiden en ondervonden hoe geweldig dit soort zendingsdienst was. In de loop van de tijd mochten Lesli en ik 13 andere bijkantoren in Afrika bezoeken. Op die reizen zagen we hoe divers en mooi de mensen zijn. Mijn angst was helemaal weg en we dankten Jehovah dat hij ons naar Afrika had gestuurd.

In Congo kregen we dingen voorgeschoteld waarvan ik dacht dat we ze nooit konden eten, zoals insecten. Maar toen we zagen dat onze broeders en zusters het graag aten, probeerden we het gewoon. En we vonden het lekker.

Op een gegeven moment reisden we naar het oosten van het land om geestelijke en humanitaire hulp te verlenen. Rebellen vielen er dorpen binnen en hadden het vooral gemunt op vrouwen en kinderen. De meeste broeders en zusters waren erg arm, maar ze hadden een sterk geloof in de opstanding en liefde voor Jehovah en waren trouw aan zijn organisatie. Het bewoog ons ertoe ons eigen geloof te analyseren en versterken. Sommigen hadden hun huis en hun hele oogst verloren. Dat herinnerde me eraan hoe snel materiële dingen kunnen verdwijnen en hoe kostbaar geestelijke schatten zijn. De broeders en zusters maakten vreselijke dingen mee, maar ze klaagden zelden. Hun houding spoorde ons aan onze eigen uitdagingen en gezondheidsproblemen moedig onder ogen te zien.

Links: Ik houd een lezing voor een groep vluchtelingen

Rechts: Transport hulpgoederen en medicijnen naar Dungu in Congo

VOLGENDE BESTEMMING: AZIË

Opnieuw kwam er een verrassing: of we naar het bijkantoor in Hongkong wilden verhuizen. We hadden nooit gedacht nog eens in Azië te gaan wonen! Maar omdat we in elke toewijzing Jehovah’s liefdevolle hand hadden gezien, namen we ook deze uitnodiging aan. In 2013 verlieten we met tranen in de ogen onze lieve vrienden in het prachtige Afrika, zonder te weten wat ons te wachten stond.

We kwamen terecht in een totaal andere wereld. Hongkong was een bruisende metropool. En het Kantonees was een moeilijke taal om te leren. Maar we werden met open armen ontvangen en het eten was heel lekker. Op het bijkantoor was veel werk te doen. Maar vanwege de hoge vastgoedprijzen besloot het Besturende Lichaam de meeste gebouwen van het bijkantoor te verkopen. In 2015 werden we overgeplaatst naar Zuid-Korea, waar we nog steeds dienen. Ook hier is de taal een uitdaging. Maar het geeft ons moed te horen dat we steeds beter Koreaans spreken, ook al hebben we nog een lange weg te gaan.

Links: Klaar voor ons nieuwe leven in Hongkong

Rechts: Bijkantoor Zuid-Korea

WAT WE HEBBEN GELEERD

Het is niet altijd makkelijk nieuwe vrienden te maken, maar we hebben gemerkt dat je mensen sneller leert kennen als je ze thuis uitnodigt. We hebben ondervonden dat broeders en zusters meer op elkaar lijken dan van elkaar verschillen en dat Jehovah ons zo heeft gemaakt dat je je hart kunt openzetten voor veel nieuwe vrienden (2 Kor. 6:11).

We hebben geleerd dat je mensen moet bezien zoals Jehovah ze ziet en dat je de bewijzen moet zien van Jehovah’s liefde en leiding in je leven. Als we ons down voelden of ons afvroegen of we wel werden geaccepteerd, pakten we de opbouwende brieven en kaarten van vrienden erbij. We hebben echt gevoeld hoe Jehovah onze gebeden heeft verhoord, ons van zijn liefde heeft verzekerd en ons kracht heeft gegeven.

Door de jaren heen hebben Lesli en ik geleerd hoe belangrijk het is samen tijd door te brengen, hoe druk we het ook hebben. Daarnaast hebben we ondervonden dat het goed is om jezelf te kunnen lachen, vooral als je een nieuwe taal leert. En elke avond proberen we te bedenken waar we Jehovah specifiek voor kunnen bedanken.

Om eerlijk te zijn, had ik nooit gedacht dat ik zendeling zou worden of in het buitenland zou wonen. Maar ik heb ervaren hoe leuk het is dat je met Jehovah’s hulp alles kunt doen. Het doet me denken aan wat Jeremia zei: ‘U hebt me misleid, o Jehovah’ (Jer. 20:7). Ja, Jehovah heeft ons op veel mooie en verrassende manieren gezegend. Zelfs mijn jongensdroom, vliegen, is uitgekomen. We zijn naar veel meer plaatsen gevlogen dan ik als kind had kunnen dromen en hebben bijkantoren bezocht op vijf continenten. Ik ben Lesli heel dankbaar dat ze altijd positief is en me in al onze toewijzingen heeft gesteund.

We blijven elkaar eraan herinneren voor wie we dit allemaal doen en waarom. De goede dingen die we nu ervaren zijn nog maar een voorproefje van het eeuwige leven, wanneer Jehovah zijn ‘hand opent en het verlangen vervult van alles wat leeft’ (Ps. 145:16).