Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„Hij leidt mij in de sporen van rechtvaardigheid”

„Hij leidt mij in de sporen van rechtvaardigheid”

„Hij leidt mij in de sporen van rechtvaardigheid”

Verteld door Olga Campbell

„Een goed voorbeeld is als een bel die anderen oproept om te volgen. Jij luidde de bel en ik reageerde.” Dat zei mijn jongere zus Emily in een brief die ze schreef om me te feliciteren toen ik zestig jaar in de volletijddienst stond. Ik wil graag iets vertellen over mijn jeugd en hoe ik ertoe kwam voor deze carrière te kiezen.

IK BEN op 19 januari 1927 geboren in een Oekraïens boerengezin in de buurt van Wakaw (Saskatchewan), in het middenwesten van Canada. Mijn tweelingbroer, Bill, en ik waren nummer zes en zeven van acht kinderen. Als kleine kinderen hielpen we onze hardwerkende vader op de boerderij. In ons kleine huis zorgde onze moeder goed voor ons, ook al leed ze veel pijn door reumatoïde artritis, waar ze uiteindelijk aan overleed. Ze was pas 37 toen ze stierf, en ik was nog maar vier.

Een half jaar na haar dood hertrouwde mijn vader. Dat leidde al gauw tot veel spanningen thuis; uiteindelijk kregen we er vijf halfzusjes bij! Ik probeerde respectvol te zijn tegen onze stiefmoeder, maar mijn broer John had daar meer moeite mee.

Eind jaren dertig kregen Bill en ik meer schooluren, waardoor we aan de problemen thuis konden ontsnappen. De Tweede Wereldoorlog was op komst en er heerste een patriottische stemming. Onze nieuwe leerkracht stelde de vlaggengroet in, en één meisje weigerde daaraan mee te doen. De andere leerlingen scholden haar uit. Maar ik had bewondering voor haar moed en vroeg haar waarom ze de vlag niet had gegroet. Ze legde uit dat ze een Bijbelonderzoeker was, zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden, en dat ze alleen trouw wilde zweren aan God. — Exodus 20:2, 3; Handelingen 5:29.

Op eigen benen

In 1943 kreeg ik werk in Prince Albert: vrachtwagens laden en kratten frisdrank afleveren. Omdat ik naar geestelijke leiding verlangde, kocht ik een bijbel, maar die vond ik zo moeilijk te begrijpen dat ik uit frustratie vaak begon te huilen. Ik wist niet veel meer van de Bijbel dan het Onzevader. — Mattheüs 6:9-13.

Op een zondag vertelde mijn hospita, een trouwe kerkgangster, vol trots dat ze een ’Bijbeldame’ bij de deur had weggeduwd. Hoe kon ze zo onaardig zijn?, vroeg ik me af. Een paar zondagen later ging ik niet naar de kerk omdat ik me niet zo lekker voelde. Op die dag kwam de ’Bijbeldame’ terug.

„Bid je weleens?”, vroeg ze aan me.

„Ja, het Onzevader”, antwoordde ik.

Ze legde uit wat Jezus’ woorden betekenden, en ik luisterde gretig. Ze beloofde de woensdag daarop terug te komen.

Toen mijn hospita thuiskwam, vertelde ik haar opgewonden over de ’Bijbeldame’, die een Getuige van Jehovah was. Tot mijn grote schrik dreigde de hospita: „Als ze woensdag terugkomt, schop ik jullie allebei de deur uit!”

Ik zocht overal in de buurt naar de Getuige, van wie ik inmiddels wist dat ze mevrouw Rampel heette. Toen ik haar vond, legde ik mijn probleem uit en vroeg ik haar mij alles te vertellen wat ze van de Bijbel wist. Volgens mij hebben we alles van Genesis tot Openbaring doorgenomen! Ze vergeleek de huidige tijd met de dagen van Noach, toen God een eind maakte aan een onrechtvaardige wereld en Noach met zijn gezin redde en op een gereinigde aarde bracht. — Mattheüs 24:37-39; 2 Petrus 2:5; 3:5-7, 12.

„Ik zie dat je deze Bijbelse leringen als de waarheid hebt aanvaard”, merkte mevrouw Rampel na ons lange gesprek op. „Over twee weken is er een grote bijeenkomst van Jehovah’s Getuigen en dan zou je je moeten laten dopen.” Die nacht lag ik in mijn bed klaarwakker na te denken over alles wat ik geleerd had. Me laten dopen leek zo’n ernstige stap. Maar ik wilde God dienen! Hoewel mijn kennis van de Bijbel beperkt was, werd ik op 15 oktober 1943 op zestienjarige leeftijd gedoopt.

Naar de andere kant van het land

In november vroeg mijn broer Fred me om de huishouding te komen doen in het huis waar hij woonde in Toronto, in het oosten van Canada. Ik stemde toe in de hoop dat ik daar meer vrijheid zou hebben om Jehovah te aanbidden. Voor mijn vertrek ging ik op bezoek bij mijn zus Ann, die nog steeds vlakbij in Saskatchewan woonde. Ze had een verrassing voor me: zij en Doris, een van mijn andere zussen, bestudeerden de Bijbel met Jehovah’s Getuigen, en ze raadde me aan dat ook te doen. Toen vertelde ik mijn geheim — dat ik al een gedoopte Getuige was!

Mijn jongere zus Emily en ik stapten op de trein voor de lange reis naar Toronto. Bill haalde ons op van het station en bracht ons naar het huis dat hij met Fred en John deelde. Ik vroeg aan Fred wie er nog meer in het huis woonde. „Je zult het niet geloven”, zei hij. „Ken je Alex Reed nog? Hij woont boven, en die gekke kerel heeft belangstelling voor de Bijbelonderzoekers!” Mijn hart sprong op van vreugde.

Ik sloop naar boven om Alex op te zoeken en sprak af om nog diezelfde avond met hem mee te gaan naar een vergadering. Ik wilde direct gaan zodat mijn broers geen tijd kregen me van mijn plan af te brengen. Kort daarna ging ik, hoewel ik nooit officieel Bijbelstudie had gehad, voor het eerst mee in de prediking. Ik genoot ervan om met de vele Oekraïners te spreken, waarbij ik de taal kon gebruiken die ik als kind geleerd had.

Bill las graag in De Wachttoren, die ik vaak in zijn kamer legde. Toen hij later verhuisde naar British Columbia, in het westen van Canada, deed ik hem een abonnement op De Wachttoren cadeau. Hoewel hij gewoonlijk een man van weinig woorden was, schreef hij me een brief van tien kantjes om zijn dankbaarheid te uiten. Na verloop van tijd droeg hij zich aan Jehovah op en werd hij een ijverige christelijke opziener. Tot mijn grote vreugde werden uiteindelijk vijf van mijn broers en zussen — Bill, Ann, Fred, Doris en Emily — opgedragen aanbidders van Jehovah!

Op 22 mei 1945 hief de Canadese regering het verbod op het werk van Jehovah’s Getuigen op. * Eigenlijk had ik me niet eens gerealiseerd dat ons werk verboden was tot ik dat bericht hoorde. Mijn vriendin Judy Lukus en ik besloten in de volletijddienst te gaan als pioniers in het Franstalige Quebec, dat verder naar het oosten ligt. Toen mijn zussen Doris en Emily van onze plannen hoorden, besloten ze te gaan pionieren in Vancouver (British Columbia), aan de andere kant van het continent.

Religieuze intolerantie in Quebec

Mijn verhuizing naar Quebec was meer dan een verandering van omgeving. De prediking van de Getuigen ondervond daar hevige tegenstand. * We vonden het prachtig te kunnen meehelpen aan de verspreiding van het traktaat „Quebecs brandende haat tegen God, Christus en de vrijheid is een schande voor heel Canada”. Die scherpe boodschap stelde de religieuze onverdraagzaamheid tegen de Getuigen aan de kaak.

Zestien dagen achter elkaar begonnen we elke ochtend om twee uur stilletjes traktaten onder de deuren door te schuiven. Bij een flatgebouw hoorden we dat de politie onderweg was. We verborgen ons in een steegje om niet gesnapt te worden. De volgende dag stonden we weer op straat De Wachttoren en Ontwaakt! aan te bieden. In de daaropvolgende maanden werden we zo vaak gearresteerd dat we de tel kwijtraakten. Om voorbereid te zijn op een verblijf in de gevangenis had ik altijd mijn tandenborstel en mijn wenkbrauwpotlood bij me.

In november 1946 kwam Nathan Knorr, die de leiding had over het wereldwijde werk van de Getuigen, ons vanuit Brooklyn (New York) opzoeken. Hij nodigde mij en 63 andere pioniers in Quebec uit voor de negende klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead in South Lansing (New York). Op deze school kregen we vijf maanden intensief onderwijs uit de Bijbel. Nadat we in augustus 1947 waren afgestudeerd, werden we naar plaatsen overal in Quebec gestuurd om nieuwe gemeenten op te richten.

Een lonend werk

Ik werd samen met drie andere zusters naar de stad Sherbrooke gestuurd. We oefenden ijverig om het Frans onder de knie te krijgen door de werkwoordsvormen steeds weer op te zeggen terwijl we van en naar ons predikingsgebied liepen. Soms hadden we tussen de middag geen geld om eten te kopen, en dan gingen we thuis wat studeren. Mijn predikingspartner, Kay Lindhorst, was heel goed in grammatica. Ze leerde me eerst de Engelse grammatica zodat ik de Franse beter kon begrijpen.

Een hoogtepunt van mijn pionierstijd was prediken in Victoriaville, destijds een plaatsje met ongeveer 15.000 inwoners. Bijna niemand sprak Engels, dus was het de beste omgeving om ons Frans te verbeteren. Onze eerste week daar was geweldig. Bijna iedereen nam lectuur. Maar toen we terugkwamen, zaten alle deuren en luiken dicht. Wat was er gebeurd?

De pastoor had de mensen gewaarschuwd niet naar ons te luisteren. Terwijl we van deur tot deur gingen, volgden de kinderen ons op een afstandje en gooiden met stenen en sneeuwballen. Toch verlangden veel mensen ernaar de Bijbelse boodschap te horen. Eerst mochten we hen alleen na het donker opzoeken. Maar toen ze meer over de Bijbel te weten kwamen, gingen ze ondanks het ongenoegen van hun buren openlijk studeren.

In de jaren vijftig gingen mijn zussen en ik voor een bezoek terug naar Wakaw. We vertelden onze predikingservaringen op de gemeentevergadering. Naderhand zei de gemeentedienaar tegen ons: „Wanneer jullie moeder in de opstanding terugkomt, zal ze heel blij zijn dat haar kinderen Getuigen van Jehovah zijn geworden!” Hij vertelde dat ze voor haar dood Bijbelstudie van een Getuige had gehad. We kregen tranen in onze ogen toen we beseften dat ze Bijbelse waarheden had geleerd die ze beslist met ons gedeeld zou hebben als ze niet zo jong overleden was.

Verdere dienst samen met mijn man

In 1956 ontmoette ik Merton Campbell, een Getuige die tijdens de Tweede Wereldoorlog ruim twee jaar in de gevangenis had gezeten vanwege zijn christelijke neutraliteit. Hij werkte al bijna tien jaar op het hoofdkantoor van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn. Merton had veel mooie geestelijke eigenschappen, en ik zag dat hij een goede echtgenoot zou zijn. We correspondeerden een aantal maanden, en ons respect en onze genegenheid voor elkaar groeiden uit tot liefde.

Merton en ik trouwden op 24 september 1960. Wat een zegen is het om al 47 jaar samen te zijn met een geweldige, geestelijk ingestelde man! Merton werkt al 58 jaar op de Dienstafdeling, die hulp en leiding geeft aan gemeenten van Jehovah’s Getuigen overal in de Verenigde Staten. Meer dan dertig jaar heb ik in Brooklyn de inrichting van gastenkamers verzorgd en later van grote congreshallen in de stad New York. In 1995 werden Merton en ik overgeplaatst naar het Wachttoren-Onderwijscentrum in Patterson, zo’n 110 kilometer ten noorden van de stad New York.

Toen ik op mijn twaalfde uit huis ging, had ik me niet kunnen voorstellen dat ik op een dag omringd zou zijn door een grote geestelijke familie, onder wie mijn eigen broers en zussen. Ik verlang naar Gods nieuwe wereld, wanneer we met zijn allen rond onze moeder kunnen zitten en haar kunnen vertellen wat er gebeurd is terwijl ze sliep — vooral hoe Jehovah God liefdevol in de geestelijke behoeften van haar kinderen heeft voorzien. We zijn heel blij dat Jehovah ons heeft geleid in „de sporen van rechtvaardigheid”! — Psalm 23:3.

[Voetnoten]

^ ¶21 Vanwege het neutrale standpunt dat Jehovah’s Getuigen innamen, had de regering hun organisatie op 4 juli 1940 verboden.

^ ¶23 Meer informatie over de vervolging van de Getuigen in Quebec is te vinden in de Ontwaakt! van 22 april 2000, blz. 20-23.

[Illustraties op blz. 27]

Mijn ouders en het huis waar ze met hun acht kinderen woonden

[Illustratie op blz. 29]

Met mijn partners in de prediking in Ottawa (1952)

[Illustratie op blz. 29]

Met mijn broers en zussen (van links naar rechts): Ann, Mary, Fred, Doris, John, ik, Bill en Emily

[Illustratie op blz. 29]

Een recente foto van Merton en mij