Doet het ertoe hoe we God aanbidden?
Doet het ertoe hoe we God aanbidden?
„RELIGIE is diep verankerd in de menselijke natuur.” Dat zegt professor Alister Hardy in het boek The Spiritual Nature of Man. De uitkomsten van een recente enquête lijken die conclusie te staven. Daarbij werd namelijk bevonden dat ongeveer 86 procent van de wereldbevolking enige vorm van religie zegt aan te hangen.
Uit de enquête bleek ook dat de gelovigen tot negentien grote godsdiensten behoren en dat degenen die beweren christenen te zijn een verbazingwekkend aantal van 37.000 verschillende denominaties aanhangen. Vindt u dat geen reden om u af te vragen of al die verschillende vormen van aanbidding even aanvaardbaar zijn voor God? Doet het er eigenlijk toe hoe we hem aanbidden?
Het spreekt vanzelf dat we in die buitengewoon belangrijke kwestie niet gewoon op persoonlijke gevoelens of meningen af kunnen gaan maar moeten nagaan wat Gods eigen opvatting erover is. Daarvoor moeten we ons tot Gods Woord, de Bijbel, wenden. Waarom? Omdat Jezus Christus zelf in gebed tot God zei: „Uw woord is waarheid” (Johannes 17:17). En de getrouwe apostel Paulus verklaarde: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten.” — 2 Timotheüs 3:16.
De Bijbel maakt duidelijk dat niet alle aanbidding voor God aanvaardbaar is. We komen historische voorbeelden tegen van zowel vormen van aanbidding die aanvaardbaar waren voor God als vormen die door hem verworpen werden. Door zulke voorbeelden onder de loep te nemen, kunnen we te weten komen wat we al dan niet moeten doen wil onze aanbidding God behagen.
Een voorbeeld uit de oudheid
Via de profeet Mozes gaf Jehovah God de Israëlieten een reeks wetten die hun leerden hoe ze God op een aanvaardbare manier konden aanbidden. Als ze deden wat die wetten, gewoonlijk de mozaïsche wet genoemd, voorschreven, werden ze door God als zijn volk aanvaard en door hem gezegend (Exodus 19:5, 6). Maar ondanks die zegeningen van God hield de natie Israël zich niet aan de vorm van aanbidding die aanvaardbaar voor hem was. Steeds weer keerden ze Jehovah de rug toe en namen ze de religieuze gebruiken over van de inwoners van het land rondom hen.
In de tijd van de profeten Ezechiël en Jeremia in de zevende eeuw voor onze jaartelling hielden veel Israëlieten zich niet aan Gods Wet en gingen ze nauwe banden aan met mensen uit de omringende volken. Door hun gebruiken over te nemen en mee te doen aan hun feesten beoefenden de Israëlieten een menggodsdienst. Veel Israëlieten zeiden: „Laten wij gelijk de natiën worden, gelijk de families van de landen, door hout en steen te dienen” (Ezechiël 20:32; Jeremia 2:28). Ze beweerden Jehovah God te aanbidden, maar tegelijkertijd vereerden ze „drekgoden” en offerden ze daar zelfs hun zonen aan. — Ezechiël 23:37-39; Jeremia 19:3-5.
Archeologen noemen die vorm van aanbidding religieus syncretisme, simultane aanbidding van verschillende goden. Of ze spreken eenvoudig van volksgeloof of volksreligie. Tegenwoordig vinden veel mensen dat we in onze pluralistische samenleving in alles, ook op het gebied van religie, ruimdenkend moeten zijn. Ze zijn dan ook van mening dat er niets mis mee is als ze God aanbidden zoals het hun belieft. Is dat echt zo? Is het gewoon een kwestie van tolerant
en ruimdenkend zijn? Sta eens stil bij een paar aspecten van de volksreligie die de ontrouwe Israëlieten beoefenden en kijk eens waartoe die gebruiken hebben geleid.Israëls mengreligie
De centra waar de Israëlieten hun mengreligie beoefenden, waren „de hoge plaatsen”, plaatselijke heiligdommen die voorzien waren van altaren, reukwerktafels, heilige stenen zuilen en heilige palen, klaarblijkelijk houten symbolen van Asjera, een Kanaänitische vruchtbaarheidsgodin. Er waren veel van die centra in Juda. Twee Koningen 23:5, 8 spreekt over „hoge plaatsen in de steden van Juda en in de omgeving van Jeruzalem, . . . van Geba [de noordgrens] tot aan Berseba [de zuidgrens]”.
Op die hoge plaatsen brachten de Israëlieten „offerrook . . . aan Baäl, aan de zon en aan de maan en aan de sterrenbeelden van de dierenriem en aan heel het heerleger van de hemel”. Ze hadden huizen voor „mannelijke tempelprostitués . . . in het huis van Jehovah” en offerden hun kinderen aan Molech. — 2 Koningen 23:4-10.
Archeologen hebben in Jeruzalem en Juda honderden terracotta beeldjes gevonden, voornamelijk in de puinhopen van woningen. De meeste waren afbeeldingen van een vrouwelijk naakt met overdreven grote borsten. Wetenschappers identificeren die beeldjes met de vruchtbaarheidsgodinnen Astoreth en Asjera. Aangenomen wordt dat de beeldjes „amuletten ter bevordering van bevruchting en bevalling” zijn geweest.
Hoe bezagen de Israëlieten die plaatselijke centra voor hun mengreligie? Professor Ephraim Stern van de Hebreeuwse Universiteit merkte op dat veel van die hoge plaatsen waarschijnlijk „aan Jahweh [Jehovah] gewijd” waren. Inscripties die op archeologische locaties zijn aangetroffen, schijnen die zienswijze te ondersteunen. Zo luidt een ervan: „Ik zegen u bij Jahweh van Samaria en bij zijn asjera”, en een andere: „Ik zegen u bij Jahweh van Teman en bij zijn asjera!”
Deze voorbeelden illustreren hoe de Israëlieten compromissen sloten door de zuivere aanbidding van Jehovah God te vermengen met schandelijke heidense gebruiken. Het gevolg was morele ontaarding en geestelijke duisternis. Hoe bezag God die vorm van onreine aanbidding?
Gods reactie op de mengreligie
Bij monde van zijn profeet Ezechiël sprak God zijn verontwaardiging en afkeuring uit over de ontaarde vorm van aanbidding van de Israëlieten met de woorden: „Overal waar gij woont, zullen zelfs de steden verwoest worden en de hoge plaatsen zelf zullen woest en verlaten worden, opdat ze verwoest liggen en uw altaren woest en verlaten liggen en werkelijk verbroken worden en uw drekgoden werkelijk verdwijnen Ezechiël 6:6). Het lijdt geen twijfel dat Jehovah die aanbidding als volkomen onaanvaardbaar beschouwde en ze afwees.
en uw reukwerktafels omgehouwen en uw werken uitgewist worden” (Jehovah God voorzei hoe de verwoesting plaats zou vinden. „Ziet, ik zend . . . Nebukadrezar, de koning van Babylon, mijn knecht, en ik wil [hem] brengen tegen dit land en tegen zijn bewoners en tegen al deze natiën rondom, en ik wil ze aan de vernietiging prijsgeven . . . En geheel dit land moet tot een verwoeste plaats worden” (Jeremia 25:9-11). Zoals geprofeteerd belegerden de Babyloniërs in 607 voor onze jaartelling Jeruzalem en verwoestten ze de stad en haar tempel volledig.
Over de verwoesting van Jeruzalem merkt de bovengeciteerde professor Stern op dat de archeologische overblijfselen „een duidelijke afspiegeling zijn van de Bijbelse bronnen (2 Koningen 25:8; 2 Kronieken 36:18-19) die de verwoesting, verbranding en instorting van huizen en muren beschrijven”. Hij zegt verder: „Het archeologisch bewijsmateriaal voor deze fase in Jeruzalems geschiedenis . . . kan tot het spectaculairste op Bijbelse locaties gerekend worden.”
Wat is de les voor ons?
De belangrijkste les voor ons is dat God geen aanbidding aanvaardt die op de Bijbel gebaseerde leerstellingen probeert te vermengen met dogma’s, tradities of rituelen van andere godsdiensten. Dat is een les die de apostel Paulus duidelijk ter harte nam. Hij werd grootgebracht als farizeeër en onderwezen en opgeleid in de wet van die sekte. Maar wat deed hij toen hij ten slotte te weten kwam en aanvaardde dat Jezus de beloofde Messias was? „Alles wat winst voor mij was, heb ik ter wille van de Christus als verlies beschouwd”, zei hij. Hij liet zijn vroegere levenswijze varen en werd een toegewijde volgeling van Christus. — Filippenzen 3:5-7.
Als reizend zendeling was Paulus goed op de hoogte van de religieuze gebruiken en filosofische scrupules van allerlei mensen. Daarom schreef hij aan de christenen in Korinthe: „Wat heeft licht met duisternis gemeen? Welke overeenstemming bestaat er voorts tussen Christus en Belial? Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? . . . ’Gaat daarom uit hun midden vandaan en scheidt u af’, zegt Jehovah, ’en raakt het onreine niet langer aan’; ’en ik wil u aannemen.’” — 2 Korinthiërs 6:14-17.
In het besef dat het God wel degelijk iets uitmaakt hoe we hem aanbidden, zouden we ons kunnen afvragen: Wat voor aanbidding keurt God goed? Hoe kan ik dicht tot God naderen? En wat moet ik persoonlijk doen om God op een aanvaardbare manier te aanbidden?
Jehovah’s Getuigen willen u graag helpen het antwoord op deze en andere vragen in verband met de Bijbel te vinden. We nodigen u uit contact met de Getuigen te zoeken in de plaatselijke Koninkrijkszaal of aan de uitgevers van dit tijdschrift te schrijven met het verzoek om een gratis Bijbelstudie op een voor u geschikte tijd en plaats.
[Illustratie op blz. 10]
Oud heiligdom voor afgodenaanbidding, Tel Arad (Israël)
[Verantwoording]
Garo Nalbandian
[Illustratie op blz. 10]
Astorethbeeldjes uit oude Judese huizen
[Verantwoording]
Photograph © Israel Museum, Jerusalem; courtesy of Israel Antiquities Authority