Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Een leven lang vreugde in het doen van Gods wil

Een leven lang vreugde in het doen van Gods wil

Een leven lang vreugde in het doen van Gods wil

Verteld door Bill Yaremchuk

In maart 1947, slechts een paar weken na mijn graduatie als zendeling van de achtste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead, die toen in South Lansing in de staat New York was gevestigd, was ik op weg naar mijn buitenlandse toewijzing: het verre Singapore.

DAVE FARMER, een afgestudeerde van de zevende klas van Gilead die net als ik uit Canada kwam, zou mijn partner worden. We gingen in San Francisco aan boord van de Marine Adder, een voormalig troepentransportschip.

De eerste stad die we in Oost-Azië aandeden, was Hongkong. Wat we daar zagen, was echt afschuwelijk. Overal waren de door de Tweede Wereldoorlog aangerichte verwoestingen zichtbaar: langs de kant van de weg lagen uitgehongerde mensen gewoon dood te gaan. We gingen snel terug naar het schip, dat nu koers zette naar Manila, de hoofdstad van de Filippijnen.

Ook daar zagen we de verschrikkelijke gevolgen van de oorlog. De haven lag bezaaid met de masten van schepen die door bommenwerpers van de Geallieerden tot zinken waren gebracht, en er was armoede alom. We ontmoetten een handjevol Getuigen van Jehovah, die ons meenamen naar hun Koninkrijkszaal. Ze waren ondanks alle problemen gelukkig.

Onze volgende aanlegplaats was Batavia (nu Jakarta) in Indonesië. Er woedde op dat moment een burgeroorlog en in de buurt werd gevochten, dus we mochten niet van boord. Toen het schip naar Singapore vertrok, begon ik me af te vragen wat ons daar te wachten stond. Was dit alles wat er over was van het exotische Verre Oosten waar we in reisgidsen over gelezen hadden?

Een paar dagen later werden mijn negatieve gevoelens weggenomen. Er zou iets gebeuren waardoor onomstotelijk werd bewezen dat God achter onze missie stond.

Hoe het kwam dat we mochten blijven

Ongeveer een maand na ons vertrek uit San Francisco ging het schip ten slotte voor anker bij St. John’s Island, het quarantaine-eiland van Singapore. Immigratieambtenaren kwamen aan boord om de formaliteiten voor de passagiers af te wikkelen, en we kregen een stempel in ons paspoort dat aangaf dat we aan wal mochten. De volgende ochtend meerde het schip aan. Nadat onze papieren door een scheepsofficier waren gecontroleerd, gingen we van boord.

De dag daarop gingen we terug naar de haven om enkele medezendelingen uit te zwaaien die met ons op hetzelfde schip hadden gereisd en nu hun reis voortzetten naar hun respectieve bestemmingen in India en op Ceylon (nu Sri Lanka). Toen de kapitein ons op de kade zag staan, kwam hij direct op ons af. Hij was woedend en schreeuwde dat we het schip helemaal niet hadden mogen verlaten. Toen we nog op zee waren, had het hoofd van de immigratiedienst, een zekere meneer Haxworth, hem opdracht gegeven ons niet van boord te laten gaan als we in de haven aankwamen. Wij wisten daar niets van, net zomin als de officier die ons van boord had gelaten.

We werden naar de heer Haxworth gebracht en kregen daar de wind van voren. Hij beet ons toe dat het ons verboden was Singapore te betreden. Omdat we ons van geen kwaad bewust waren, lieten we hem onze paspoorten zien met het officiële stempel dat ons toestemming gaf aan wal te gaan. Woedend rukte hij de paspoorten uit onze handen en streepte de woorden van het stempel door. Maar helaas, het schip was al weg! De heer Haxworth heeft onze paspoorten nog een jaar lang bij zich gehouden, maar ten slotte kregen we ze gestempeld en al terug.

Productieve dienst in Singapore

Toen we in april 1947 in Singapore arriveerden, was er maar één Getuige, Joshua. Hij heeft tot zijn dood begin jaren zeventig als pionier (fulltimeprediker) gediend. Al gauw begonnen sommigen die Bijbelse waarheden leerden kennen, daar met anderen over te praten. Onze gebeden om meer werkers in de geestelijke oogst werden geleidelijk aan verhoord. — Mattheüs 9:37, 38.

In 1949 bracht de heer Haxworth een lange vakantie in Engeland door. Tijdens zijn afwezigheid kwamen zes zendelingen van de elfde klas van Gilead in Singapore aan. Ondertussen zag Dave, die enkele jaren mijn partner was geweest, zich vanwege zijn gezondheid genoodzaakt Singapore te verlaten. Hij emigreerde naar Australië en heeft daar tot zijn dood in 1973 trouw dienst verricht. Een van de nieuw aangekomen zendelingen was Aileen Franks. We trouwden in 1956.

In de loop van de jaren hebben we de Bijbel met heel wat personen bestudeerd die samen met hun kinderen Getuigen werden. Sommigen van hen dienen in andere landen nog steeds als fulltimepredikers. Een hartverwarmende ervaring was die van Lester en Joanie Haynes, een Amerikaans echtpaar dat in Singapore woonde. We begonnen in de jaren vijftig een Bijbelstudie met hen. Ze maakten snel geestelijke vorderingen en werden na hun terugkeer in de Verenigde Staten gedoopt. Lester en Joanie werden productieve predikers en hebben velen geholpen om Getuigen te worden, met inbegrip van hun drie kinderen.

Joanie schreef later: „Als ik aan dat jaar in Singapore terugdenk, besef ik dat ons leven daar een heel andere wending heeft gekregen. Als we niet door jullie waren ’geadopteerd’, reisden we nu misschien nog de hele wereld rond. Ik ben blij dat jij Les in de waarheid hebt onderwezen, want nu had hij vanaf het allereerste begin een leraar die hem liefde voor Jehovah en voor onze broeders en zusters bijbracht. Hij is die liefde nooit kwijtgeraakt.”

Als gezin in Singapore dienen

In 1962 gebeurde er iets onverwachts waardoor ons leven een extra dimensie kreeg. Onze huisarts lichtte Aileen erover in dat ze zwanger was. We wilden graag in de zendingsdienst blijven, maar hoe viel dat te combineren met de zorg voor een kind? Nathan H. Knorr, die toen belast was met het toezicht op het wereldwijde werk van Jehovah’s Getuigen, schreef ons een brief waarin hij me aanmoedigde een baan te zoeken zodat we in Singapore konden blijven. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan.

De meeste buitenlanders hadden een leidinggevende functie bij een buitenlands bedrijf. Ik had geen enkele ervaring op zakelijk gebied, omdat ik zo’n 23 jaar eerder gelijk na school fulltime was gaan prediken. Dus betaalde ik een arbeidsbemiddelingsbureau in Londen om een cv voor me op te stellen, gebaseerd op mijn werk als bedienaar van het evangelie in het buitenland. Ze stuurden dat cv naar een groot aantal multinationals in Singapore.

Ik bleef reacties krijgen in de trant van: „Het spijt ons, maar we hebben geen baan voor iemand met uw capaciteiten.” Ze vonden me te hoog opgeleid! De maanden verstreken en onze baby, Judy, werd geboren. Broeder Knorr was op dat moment in Singapore, en hij bezocht Judy en haar moeder in het ziekenhuis. Hij gaf ons de verzekering dat we in het zendelingenhuis mochten blijven tot ik een baan had gevonden.

Na een paar maanden vond ik een baan als vertegenwoordiger bij een internationale luchtvaartmaatschappij. Ik verdiende zo weinig dat we er amper van konden rondkomen. Twee jaar later nam een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij me in dienst en ging ik twee keer zo veel verdienen. Uiteindelijk vond ik mijn draai in de reisindustrie en kon ik meer tijd besteden aan mijn gezin en de christelijke bediening.

We bouwden ons leven rond Jehovah’s dienst op en stelden geloofszaken op de eerste plaats. Daardoor heb ik binnen Jehovah’s organisatie veel mooie taken mogen behartigen. Aileen ging weer in de pioniersdienst. Ondertussen wierp de Koninkrijksprediking in Singapore goede vruchten af. In het midden van de jaren zestig kochten de Getuigen een prachtig gebouw van twee verdiepingen in de binnenstad, dat dienst ging doen als Koninkrijkszaal. De zaal werd door vier gemeenten gebruikt.

Ons werk wordt verboden!

Na verloop van tijd doemden er aan de horizon donkere wolken van vervolging op. Toen we op 14 januari 1972 als gewoonlijk naar de Koninkrijkszaal gingen om een van onze vergaderingen bij te wonen, bleek de toegang afgesloten te zijn door een ketting met hangslot. Er hing een mededeling bij waarop stond dat de gemeente van Jehovah’s Getuigen in Singapore uit de registers was geschrapt. We waren verboden! *

De sluiting van de Koninkrijkszaal maakte geen eind aan onze aanbidding van Jehovah, maar de vraag die me bezighield was: wat is Gods wil voor mij en mijn gezin? Ik overlegde bij mezelf dat als we ooit gedeporteerd werden, we nooit meer terug zouden kunnen om onze vrienden in Singapore te bezoeken. Dus vroeg ik mijn bedrijfsleider of ik in Kuala Lumpur (Maleisië) kon gaan werken. Dan zou ons gezin zonder moeilijkheden op en neer kunnen reizen. Tot mijn verbazing bood hij me een baan aan als bedrijfsleider van het kantoor in Kuala Lumpur, met verdubbeling van mijn salaris en nog andere voordelen.

Daarna vroeg ik me af: wil God eigenlijk wel dat we Singapore en onze broeders en zusters verlaten? We legden de kwestie als gezin in gebed aan Jehovah voor en kwamen tot de slotsom dat Jehovah ons hier in Singapore had gebracht. Dus nam ik een definitief besluit: we zouden blijven. Mijn bedrijfsleider was stomverbaasd dat ik zijn lucratieve aanbod afwees.

Onder verbodsbepalingen leven en werken leverde heel wat stress op, want we liepen voortdurend het risico gearresteerd en gevangengezet te worden. Er deden zich omstandigheden voor waarin we echt beseften hoe waar de woorden van Psalm 34:7 zijn: „De engel van Jehovah legert zich rondom degenen die hem vrezen, en hij verlost hen.”

Een nieuwe toewijzing

Nadat we meer dan 46 jaar in Singapore hadden gediend, werd ons ten slotte in 1993 gevraagd naar Nieuw-Zeeland te gaan, waar we onbezorgder en met minder stress konden dienen. Het spreekt vanzelf dat we met pijn in het hart afscheid namen van onze lieve broeders en zusters in Singapore, van wie we heel veel waren gaan houden. Maar het deed ons goed te weten dat hun geloof met vuurbestendige materialen op een stevig fundament was gebouwd. Daardoor konden ze onder de beproevingen die ze te verduren kregen, en nog steeds moeten verduren, standvastig blijven. — 1 Korinthiërs 3:12-14.

Nu, ruim veertien jaar later, zijn Aileen en ik ondanks onze leeftijd nog steeds in Nieuw-Zeeland in de speciale pioniersdienst. Twee van mijn broers leven nog en dienen Jehovah trouw in Canada. Mike is 94 en Peter 90.

In 1998 verhuisde onze dochter Judy weer naar Oost-Azië. Ze heeft daar toen enkele jaren gediend. In een van haar brieven aan ons schreef ze: „Ik ben Jehovah elke dag dankbaar voor het schitterende voorrecht hier te mogen werken! Ik wil ook jullie beiden bedanken voor de liefdevolle opleiding die jullie me gegeven hebben en de offers die jullie hebben gebracht en nog brengen om dit alles mogelijk te maken.” In 2003 kwam ze terug naar Nieuw-Zeeland om voor Aileen en mij te zorgen. *

We zijn Jehovah dankbaar dat we in de gelegenheid zijn geweest gehoor te geven aan de oproep van de Meester om meer werkers in de oogst. Dat heeft ons onnoemelijk veel vreugde gebracht. En als ’de wereld voorbijgaat’, zoals de Bijbel heeft voorzegd, zullen we de verwezenlijking van Gods prachtige belofte meemaken: „Wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.” — 1 Johannes 2:17.

[Voetnoten]

^ ¶25 Zie De Wachttoren van 1 september 1972, blz. 533-541.

^ ¶32 Mijn lieve Aileen is op 24 januari 2008 overleden, toen de laatste hand aan dit artikel werd gelegd.

[Illustratie op blz. 29]

Joshua was de enige Getuige in Singapore toen we daar in 1947 aankwamen

[Illustratie op blz. 29]

Dave Farmer en ik in Hongkong, op weg naar Singapore (1947)

[Illustratie op blz. 29]

Aileen en ik (1958)

[Illustratie op blz. 31]

Met onze dochter Judy

[Verantwoording]

Kimroy Photography

[Illustratieverantwoording op blz. 28]

Kimroy Photography