Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Wist u dit?

Wist u dit?

Wist u dit?

Waarom werd Pontius Pilatus bevreesd toen hij hoorde dat Jezus ervan beschuldigd werd ’zichzelf tot Gods zoon gemaakt te hebben’? — Johannes 19:7.

De Romeinse senaat had Julius Caesar postuum vergoddelijkt. Zijn geadopteerde zoon en opvolger, Octavianus, werd daarna tot divi filius oftewel „zoon van een goddelijke” of „zoon van god” verklaard. Dat Latijnse predicaat werd een heilige titel van de keizers, zoals wordt bevestigd door talrijke inscripties op Romeinse altaren, tempels, beelden en munten. Toen de Joden Jezus ervan beschuldigden zichzelf tot „Gods zoon” gemaakt te hebben, uitten ze feitelijk de beschuldiging dat hij zich een officiële titel had toegeëigend, wat neerkwam op hoogverraad.

Tegen de tijd dat Jezus berecht werd, had Tiberius de titel divi filius geërfd. Die keizer had de gruwelijke reputatie dat hij iedereen doodde die hij als zijn vijand beschouwde. Dus toen de Joden insinueerden dat Pilatus deloyaal aan Caesar zou zijn als hij Jezus niet veroordeelde, werd de Romeinse stadhouder „nog meer bevreesd”. Uiteindelijk bezweek hij voor de druk en gaf opdracht tot Jezus’ terechtstelling. — Johannes 19:8, 12-16.

Waarom voorzei Zacharia de verwoesting van Tyrus lang nadat de stad door de Babyloniërs verwoest was?

Het oude Tyrus, dat aan de Middellandse Zee was gelegen, bestond eigenlijk uit twee delen. Het ene lag op het vasteland en het andere op een eiland.

Er was een tijd dat de inwoners van Tyrus de Israëlieten goedgezind waren. Later werd Tyrus echter welvarend en begon het Jehovah God te tarten, dermate zelfs dat het het goud en zilver van zijn volk stal en sommige Israëlieten als slaven verkocht (Joël 3:4-6). Daarmee haalde Tyrus zich Gods veroordeling op de hals. Via zijn profeten voorzei Jehovah dat Tyrus zou vallen door de hand van de Babylonische koning Nebukadnezar, die met zijn leger tegen Tyrus optrok nadat hij in 607 voor onze jaartelling Jeruzalem verwoest had. — Jesaja 23:13, 14; Jeremia 27:2-7; Ezechiël 28:1-19.

Geconfronteerd met een nederlaag ontsnapten de inwoners van Tyrus met hun bezittingen naar de eilandstad. De Babyloniërs legden de stad op het vasteland in puin. Bijna honderd jaar later inspireerde Jehovah zijn profeet Zacharia ertoe Zijn oordeel tegen Tyrus uit te spreken: „Zie! Jehovah zelf zal haar uit haar bezit stoten; en in de zee zal hij stellig haar krijgsmacht neerslaan; en in het vuur zal zijzelf worden verslonden.” — Zacharia 9:3, 4.

In 332 voor onze jaartelling ging Zacharia’s profetie in vervulling toen Alexander de Grote de eilandstad verwoestte. Met dat doel had Alexander het hout en de stenen uit de ruïnes van het oude Tyrus gebruikt om een achthonderd meter lange dam van het vasteland naar het eiland te leggen. Ook dat was voorzegd, en wel door Ezechiël. — Ezechiël 26:4, 12.

[Illustratie op blz. 27]

De belegering van Tyrus

[Verantwoording]

Drawing by Andre Castaigne (1898-1899)