Hoe mijn geloof me heeft geholpen met tragedies om te gaan
Hoe mijn geloof me heeft geholpen met tragedies om te gaan
Verteld door Soledad Castillo
Een aantal keren in mijn leven had ik door eenzaamheid overweldigd kunnen worden, maar dat is niet gebeurd. Toen ik 34 was, stierf mijn lieve man. Zes jaar later overleed mijn vader. Acht maanden na de dood van mijn vader kreeg ik te horen dat mijn enige zoon ongeneeslijk ziek was.
MIJN naam is Soledad, wat „Eenzaamheid” betekent. Hoe vreemd het ook mag lijken, ik heb me nooit helemaal alleen gevoeld. Als ik met tragedies te maken had, geloofde ik dat Jehovah God er was, ’dat hij me bij de hand greep en me hielp, zodat ik niet bevreesd was’ (Jesaja 41:13). Laat me uitleggen hoe ik mijn persoonlijke tragedies te boven ben gekomen en hoe ze me dichter tot Jehovah hebben gebracht.
Een gelukkig leven zonder veel problemen
Ik ben op 3 mei 1961 geboren in Barcelona als enig kind van mijn ouders, José en Soledad. Toen ik negen jaar was, leerde mijn moeder de Bijbelse waarheid kennen. Ze had naar antwoorden op haar godsdienstige vragen gezocht maar in haar kerk geen bevrediging gevonden. Op een dag kreeg ze thuis bezoek van twee Getuigen van Jehovah, die al haar vragen aan de hand van de Bijbel beantwoordden. Gretig aanvaardde ze een Bijbelstudie.
Korte tijd later werd mijn moeder een gedoopte Getuige van Jehovah, en enkele jaren later volgde mijn vader haar voorbeeld. Eliana, die met mijn moeder studeerde, merkte al gauw mijn levendige belangstelling voor Gods Woord op. Hoewel ik nog jong was, stelde Eliana voor dat ik zelf studie kreeg. Dankzij haar hulp en de aanmoediging van mijn moeder werd ik gedoopt toen ik dertien was.
In mijn tienerjaren wendde ik me vaak in gebed tot Jehovah, vooral als ik beslissingen moest nemen. Eerlijk gezegd had ik betrekkelijk weinig problemen als puber. In de gemeente had ik veel vriendinnen en ik had een nauwe band met mijn ouders. In 1982 trouwde ik met Felipe, een Getuige met dezelfde geestelijke doelen als ik.
Hoe we ons kind liefde voor Jehovah bijbrachten
Vijf jaar later bracht ik een prachtige zoon ter wereld die we Saúl noemden. Felipe en ik waren dolgelukkig met ons kind. We hoopten dat Saúl zou opgroeien tot een gezond, evenwichtig kind met liefde voor God. Felipe en ik brachten veel tijd met Saúl door; we praatten met hem over Jehovah, aten met elkaar, gingen met hem naar het park en deden spelletjes
met hem. Saúl vond het fijn om met Felipe mee te gaan als hij Bijbelse waarheden met anderen ging delen en Felipe betrok hem al jong bij de prediking; hij leerde hem aan te bellen en mensen traktaatjes aan te bieden.Saúl reageerde goed op onze liefde en opleiding. Tegen de tijd dat hij zes was ging hij geregeld met ons prediken. Hij vond het heerlijk om naar Bijbelverhalen te luisteren en hij keek uit naar onze gezinsstudie. Kort nadat hij naar school was gegaan, begon hij op basis van zijn kennis van de Bijbel kleine beslissingen te nemen.
Maar toen Saúl zeven werd, veranderde ons gezinsleven ingrijpend. Felipe liep een virale longinfectie op. Elf maanden vocht hij tegen de ziekte, niet in staat te werken en vaak bedlegerig. Hij stierf toen hij 36 jaar was.
Als ik aan dat moeilijke jaar terugdenk, moet ik nog steeds huilen. Ik zag mijn man geleidelijk de strijd tegen het virus verliezen, en ik stond machteloos. Al die tijd probeerde ik Felipe aan te moedigen, hoewel diep vanbinnen mijn eigen verwachtingen en plannen in duigen vielen. Ik las hem Bijbelse artikelen voor en daar putten we kracht uit als we niet naar de vergaderingen konden gaan. Toen hij stierf, kwam er een grote leegte over me.
Maar Jehovah steunde me. Ik vroeg hem voortdurend me zijn geest te schenken. Ik bedankte hem voor de gelukkige jaren die Felipe en ik samen hadden doorgebracht en voor de hoop Felipe in de opstanding terug te zien. Ik vroeg God me te helpen blij te zijn met de herinneringen aan ons leven samen en me de wijsheid te geven om ons kind tot een echte christen op te voeden. Ondanks het intense verdriet voelde ik me getroost.
Mijn ouders en de broeders en zusters in de gemeente waren een grote steun voor me. Dat neemt niet weg dat ik de leiding moest nemen in het bestuderen van de Bijbel met Saúl en hem moest leren Jehovah te dienen. Een vroegere werkgever bood me een goede kantoorbaan aan, maar ik gaf er de voorkeur aan schoonmaakwerk te doen zodat ik meer tijd met Saúl kon doorbrengen en ik thuis was als hij uit school kwam.
Een Bijbeltekst die voor mij het belang van Saúls geestelijke opleiding beklemtoonde, was Spreuken 22:6: „Leid een knaap op overeenkomstig de weg voor hem; ook als hij oud wordt, zal hij er niet van afwijken.” Die tekst gaf me de hoop dat als ik mijn best deed om Saúl geestelijke waarden bij te brengen, Jehovah mijn inspanningen zou zegenen. Ik moest wel wat financiële offers brengen, maar het was nodig dat ik tijd aan mijn zoon besteedde, en dat betekende veel meer voor me dan alle materiële voorspoed.
Toen Saúl veertien was, stierf mijn vader. Vooral Saúl was er kapot van, omdat de dood van zijn opa al het verdriet terugbracht dat hij bij het verlies van zijn vader had gehad. Mijn vader was ook een geweldig voorbeeld geweest van liefde voor Jehovah. Na dit verlies besloot
Saúl dat nu hij de enige ’man’ in de familie was geworden, hij voor zijn moeder en zijn oma zou moeten zorgen.De strijd tegen leukemie
Acht maanden na de dood van mijn vader zei onze huisarts dat ik met Saúl naar het plaatselijke ziekenhuis moest, omdat hij last had van extreme vermoeidheid. Na een reeks onderzoeken vertelden de artsen me dat Saúl leukemie had. *
De daaropvolgende tweeënhalf jaar was Saúl in en uit het ziekenhuis, worstelend met de kanker en met de chemotherapie waar de artsen gebruik van maakten in hun strijd tegen de ziekte. De eerste kuur van zes maanden leidde tot een remissie die ongeveer achttien maanden duurde. Maar de kanker kwam terug en Saúl kreeg nu een kortere chemokuur, die hem ernstig verzwakte. De kanker ging slechts korte tijd in remissie en Saúl kon een derde chemokuur niet aan. Saúl had zijn leven aan God opgedragen en zijn wens te kennen gegeven als een van Jehovah’s Getuigen gedoopt te worden, maar hij stierf toen hij net zeventien was.
Artsen bevelen vaak bloedtransfusies aan als tegenwicht tegen de agressieve aard van de chemotherapie. Transfusies kunnen de ziekte uiteraard niet genezen. Toen de artsen voor de eerste keer de diagnose leukemie stelden, moesten Saúl en ik allebei duidelijk maken dat we die behandeling niet zouden accepteren, omdat we trouw wilden zijn aan Jehovah’s wet die ons voorschrijft ’ons van bloed te onthouden’ (Handelingen 15:19, 20). Het is diverse keren gebeurd dat Saúl als ik er niet bij was de artsen ervan moest overtuigen dat hij op dat punt zijn eigen beslissingen nam. — Zie het kader op blz. 31.
De artsen kwamen ten slotte tot de conclusie dat Saúl een rijpe minderjarige was die heel goed de aard van zijn ziekte begreep. Ze stemden ermee in ons standpunt te respecteren en boden ons een bloedvrije behandeling aan, hoewel er constant druk op ons werd uitgeoefend om van mening te veranderen. Ik was erg trots op Saúl als ik hem zijn standpunt aan de artsen hoorde uitleggen. Het was duidelijk dat hij een nauwe band met Jehovah had opgebouwd.
In de zomer waarin we voor het eerst hoorden dat Saúl ziek was, kregen we op ons districtscongres in Barcelona het boek Nader dicht tot Jehovah. Dat onschatbare boek bleek als een anker dat ons gezien de onzekere en angstaanjagende toekomst die ons wachtte, hielp om standvastig te blijven. Tijdens de uren die we in het ziekenhuis doorbrachten, lazen we er samen stukjes uit. In de vele moeilijke periodes die we later doormaakten, dachten we vaak aan de inhoud terug. Toen kreeg Jesaja 41:13, de tekst die in de inleiding van dat boek wordt genoemd, bijzondere betekenis voor ons. Daar staat: „Ik, Jehovah uw God, grijp uw rechterhand vast, die tot u zegt: ’Wees niet bevreesd. Ikzelf wil u helpen.’”
Saúls geloof raakt het hart van anderen
Saúls rijpheid en optimisme hebben diepe indruk gemaakt op de artsen en verpleegkundigen in het Vall d’Hebrón-ziekenhuis. Hij maakte zich geliefd bij het hele team dat hem verzorgde. De hoofdhematoloog op de afdeling oncologie heeft sindsdien andere Getuigenkinderen behandeld die leukemie hadden en van veel respect voor hen blijk gegeven. Hij herinnert zich Saúls vaste besluit trouw te blijven aan zijn overtuiging, zijn moed terwijl hij toch oog in oog met de dood stond, en zijn opgewekte kijk op het leven. Het team van verpleegkundigen vertelde Saúl dat hij de beste patiënt was die ze ooit op die afdeling hadden gehad. Ze zeiden dat hij nooit klaagde en nooit zijn gevoel
voor humor verloor — zelfs kort voor zijn dood niet.Een psychologe vertelde me dat veel kinderen die op die leeftijd met een dergelijke terminale ziekte te kampen krijgen, door hun narigheid en frustratie nogal eens opstandig zijn tegen artsen en ouders. Het viel haar op dat dit in Saúls geval niet gebeurde. Voor haar was het verbazingwekkend te zien dat Saúl zo kalm en positief was. Dat gaf Saúl en mij de gelegenheid om haar getuigenis te geven over ons geloof.
Ik herinner me ook hoe Saúl indirect een Getuige in onze gemeente heeft geholpen. De broeder had al een jaar of zes last van depressiviteit, en medicijnen hadden geen verbetering in zijn toestand gebracht. Hij had Saúl verschillende keren ’s nachts in het ziekenhuis verzorgd. Hij vertelde me dat de manier waarop Saúl met de leukemie omging, diepe indruk op hem had gemaakt. Het was hem opgevallen dat Saúl ondanks zijn extreme vermoeidheid iedereen die hem bezocht probeerde aan te moedigen. „Saúls voorbeeld heeft me de moed gegeven om tegen mijn depressie te vechten”, zegt deze Getuige.
Er zijn nu drie jaar verstreken sinds Saúls dood. Natuurlijk is het verdriet er nog. Ik ben niet sterk, maar God heeft me „de kracht die datgene wat normaal is te boven gaat” gegeven (2 Korinthiërs 4:7). Ik heb geleerd dat zelfs de moeilijkste en pijnlijkste ervaringen een positieve kant kunnen hebben. Dat ik de dood van mijn man, mijn vader en mijn zoon heb leren verwerken, heeft me geholpen onzelfzuchtiger te worden en meer begrip te hebben voor anderen die lijden. Het heeft me bovenal dichter tot Jehovah gebracht. Ik kan de toekomst onbevreesd tegemoet zien omdat mijn hemelse Vader me nog steeds helpt. Hij grijpt me nog steeds bij de hand.
[Voetnoot]
^ ¶19 Saúl had lymfoblastaire leukemie, een ernstige vorm van bloedkanker die de witte bloedcellen aantast.
[Kader/Illustratie op blz. 31]
HEBT U ZICH DIT WELEENS AFGEVRAAGD?
Misschien hebt u gehoord dat Jehovah’s Getuigen geen bloedtransfusies accepteren. Hebt u zich ooit afgevraagd waarom?
Dat Bijbelse standpunt wordt vaak verkeerd begrepen. Soms veronderstellen mensen dat Jehovah’s Getuigen elke medische behandeling weigeren of dat ze gewoon geen waarde aan het leven hechten. Niets is minder waar. Jehovah’s Getuigen wensen de beste medische zorg die zij en hun gezinsleden kunnen krijgen. Maar ze willen wel een bloedvrije medische behandeling. Waarom?
Hun standpunt is gebaseerd op een fundamentele wet die God de mensheid heeft gegeven. Vlak na de zondvloed in de dagen van Noach gaf God Noach en zijn gezin toestemming om het vlees van dieren te eten. God legde hun één beperking op: ze mochten geen bloed eten (Genesis 9:3, 4). Alle mensen van elk ras zijn nakomelingen van Noach, en dus is deze wet bindend voor de hele mensheid. Ze is nooit afgeschaft. Ruim acht eeuwen later bekrachtigde God die wet tegenover de natie Israël, waarbij hij uitlegde dat bloed heilig is omdat het de ziel of het leven zelf vertegenwoordigt (Leviticus 17:14). Ruim 1500 jaar later geboden de christelijke apostelen alle christenen zich „te blijven onthouden . . . van bloed”. — Handelingen 15:29.
In de ogen van Jehovah’s Getuigen is het gewoon onmogelijk zich van bloed te onthouden als het via een transfusie in het lichaam wordt gebracht. Ze staan daarom op bloedvrije behandelingen. Dat Bijbelse standpunt leidt vaak tot een nog hogere kwaliteit van medische zorg. Dat is ongetwijfeld de reden waarom veel mensen die geen Getuigen van Jehovah zijn, ook om een bloedvrije medische behandeling vragen.
[Illustratie op blz. 29]
Met Felipe, mijn man, en onze zoon, Saúl
[Illustratie op blz. 29]
Mijn ouders, José en Soledad
[Illustratie op blz. 30]
Saúl één maand voor zijn dood