Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De eerste-eeuwse christenen in de Griekse wereld

De eerste-eeuwse christenen in de Griekse wereld

De eerste-eeuwse christenen in de Griekse wereld

DE WERELD waarin de eerste-eeuwse christenen predikten, was grotendeels Griekssprekend. De geschriften die ze ter ondersteuning van de boodschap over Jezus gebruikten, waren in het Grieks in omloop. Toen er schrijvers werden geïnspireerd tot het optekenen van wat later de christelijke Griekse Geschriften zouden worden, schreven de meesten van hen in het Grieks, en ze gebruikten uitdrukkingen en vergelijkingen die makkelijk te begrijpen waren voor mensen die in contact stonden met de Griekse cultuur. Toch waren Jezus, zijn apostelen en de schrijvers van de christelijke Griekse Geschriften geen Grieken. Het waren allemaal Joden. — Romeinen 3:1, 2.

Hoe kwam het dat de Griekse taal zo belangrijk was geworden voor de verbreiding van het christendom? Hoe presenteerden de eerste-eeuwse christelijke schrijvers en zendelingen hun boodschap op een manier die aantrekkelijk was voor Griekssprekende toehoorders? En waarom moet dit hoofdstuk van de oude geschiedenis ons interesseren?

De verbreiding van de Griekse cultuur

In de vierde eeuw voor onze jaartelling bracht Alexander de Grote het Perzische Rijk ten val en begon hij aan de verovering van meer delen van de wereld. Om de verschillende veroverde landen tot een eenheid te maken, moedigden hij en de koningen die hem opvolgden tot ’hellenisering’ aan, dat wil zeggen het overnemen van de Griekse taal en levenswijze.

Zelfs nadat Rome later Griekenland had onderworpen en van alle politieke macht had ontdaan, bleef de Griekse cultuur een sterke invloed op naburige volken uitoefenen. In de tweede en eerste eeuw voor onze jaartelling ontwikkelde de Romeinse aristocratie een passie voor alles wat Grieks was: kunst, architectuur, literatuur en filosofie, zodat de dichter Horatius opmerkte: „Het verslagen Griekenland versloeg zijn onbehouwen veroveraar.”

Onder de Romeinse overheersing floreerden belangrijke steden in heel Klein-Azië, Syrië en Egypte als centra van de Griekse cultuur. Het hellenisme als beschaving oefende invloed uit op elk aspect van het leven: van bestuurlijke en wetgevende instellingen tot de handel, de nijverheid en zelfs de mode. Karakteristiek voor de meeste Griekse steden waren het gymnasium, waar jonge mannen trainden, en het theater, waar Griekse toneelstukken werden opgevoerd.

„In deze stroom van hellenistische cultuur werden ook de Joden meegevoerd, langzaam en met tegenzin, maar onvermijdelijk”, zegt de historicus Emil Schürer. Aanvankelijk bood de geloofsijver van de Joden weerstand aan de dreiging van het heidendom waarmee het Griekse denken gepaard ging, maar ten slotte werd de invloed op veel terreinen van het Joodse leven merkbaar. Immers, zegt Schürer, „het kleine Joodse grondgebied was bijna aan alle kanten omgeven door hellenistische landstreken waarmee het, ter wille van de handel, voortdurend contact moest hebben”.

De rol van de Septuaginta

Toen veel Joden uit hun land wegtrokken en zich overal in het Middellandse Zeegebied vestigden, kwamen ze in steden te wonen met de hellenistische cultuur, waar Grieks werd gesproken. Die kolonisten bleven hun joodse religie beoefenen en gingen naar Jeruzalem voor de jaarlijkse joodse feesten. Maar na verloop van tijd waren ze het spreken van de Hebreeuwse taal ontwend. * Er ontstond dus behoefte aan een vertaling van de Hebreeuwse Geschriften in het Grieks dat door de meeste mensen werd gesproken. Omstreeks 280 voor onze jaartelling werd deze taak ter hand genomen door Joodse geleerden, waarschijnlijk in het Egyptische Alexandrië, een belangrijk centrum van de hellenistische cultuur. Het resultaat was de Septuaginta.

De Septuaginta is van uitermate groot belang geweest. Ze maakte de kostbare inhoud van de Hebreeuwse Geschriften beschikbaar voor de westerse beschaving. Zonder die vertaling zou de kennis van Gods bemoeienissen met Israël opgeborgen zijn gebleven in betrekkelijk onbekende geschriften in een taal die nog maar weinig mensen begrepen, waardoor ze niet goed bruikbaar waren voor een wereldwijde evangelisatie. De Septuaginta voorzag dus in de achtergrond, de denkbeelden en de taal die nodig waren om kennis van Jehovah God door te geven aan mensen met verschillende etnische achtergronden. Omdat zo veel mensen vertrouwd waren met het Grieks, was dat de geschiktste taal om heilige waarheden aan de wereld bekend te maken.

Proselieten en godvrezenden

Tegen de tweede eeuw voor onze jaartelling hadden de Joden veel van hun literaire werken in het Grieks vertaald en schreven ze nieuwe werken direct in die taal. Dat heeft er veel toe bijgedragen dat de niet-Joodse wereld met Israëls geschiedenis en religie kennismaakte. Historici zeggen dat veel niet-Joden zich in die tijd „in meerdere of mindere mate met Joodse gemeenschappen verbonden, aan hun godsdienstoefeningen deelnamen en hun voorschriften naleefden, soms wat vollediger, soms minder volledig”. — Geschichte des jüdischen Volkes im Zeitalter Jesu Christi.

Sommige niet-Joden gingen zelfs zo ver dat ze zich tot het judaïsme bekeerden, zich lieten besnijden en proselieten werden. Anderen aanvaardden bepaalde aspecten van het judaïsme maar bekeerden zich niet. Die mensen werden in de Griekse literatuur vaak ’godvrezenden’ genoemd. Cornelius werd ’een godvruchtig man en iemand die God vreesde’ genoemd. De apostel Paulus kwam overal in Klein-Azië en Griekenland veel godvrezenden tegen, die zich bij de Joden hadden aangesloten. In Pisidisch Antiochië bijvoorbeeld sprak hij degenen die in de synagoge bijeenwaren toe met „mannen, Israëlieten en gij anderen die God vreest”. — Handelingen 10:2; 13:16, 26; 17:4; 18:4.

Zo kwam het dat toen Jezus’ discipelen het goede nieuws begonnen te prediken in Joodse gemeenschappen buiten de grenzen van Judea, velen die het hoorden in feite een Griekse achtergrond hadden. Deze gemeenschappen vormden een goede voedingsbodem voor de expansie van het christendom. Toen duidelijk werd dat God ook niet-Joden de hoop op redding bood, beseften de discipelen dat er in Gods ogen ’noch Jood noch Griek’ was. — Galaten 3:28.

De prediking tot de Grieken

Gezien de religieuze en morele maatstaven van mensen uit de naties aarzelden sommige eerste-eeuwse Joodse christenen om niet-Joodse bekeerlingen in de christelijke gemeente toe te laten. Toen bleek dat God bereid was niet-Joden te aanvaarden, maakten de apostelen en oudere mannen in Jeruzalem dan ook duidelijk dat die bekeerlingen zich moesten onthouden van bloed, hoererij en afgoderij (Handelingen 15:29). Dat was van essentieel belang voor iedereen die er de Griekse levenswijze op na had gehouden, want de Grieks-Romeinse samenleving was doortrokken van „schandelijke seksuele begeerten” en homoseksualiteit. Zulke dingen hoorden onder christenen niet thuis. — Romeinen 1:26, 27; 1 Korinthiërs 6:9, 10.

Van de eerste-eeuwse christelijke zendelingen die in de Griekse wereld predikten, is Paulus de bekendste. Vandaag de dag kunnen bezoekers van Athene aan de voet van de Areopagus een bronzen gedenkplaat zien ter herinnering aan de beroemde toespraak die Paulus in die stad hield. Het verslag staat in Handelingen hoofdstuk 17. Zijn beginwoorden, „Mannen van Athene”, waren de standaardaanhef van een Griekse redenaar en zullen zijn toehoorders — onder wie de epicurische en de stoïsche filosofen — beslist op hun gemak hebben gesteld. In plaats van zijn ergernis te tonen of het geloof van zijn toehoorders te bekritiseren, deed Paulus een beroep op hun goede wil door te erkennen dat ze heel godsdienstig schenen te zijn. Hij sprak over hun altaar met het opschrift „Aan een onbekende God” en legde een gemeenschappelijke basis door te zeggen dat dit de God was over wie hij wilde spreken. — Handelingen 17:16-23.

Paulus vond gehoor bij zijn publiek door denkbeelden te gebruiken waarmee ze het eens konden zijn. De stoïcijnen konden ermee instemmen dat God de Bron van het menselijk leven is, dat alle mensen tot hetzelfde ras behoren, dat God niet ver van ons is en dat het menselijk leven van God afhankelijk is. Paulus ondersteunde dit laatste punt door werken aan te halen van de stoïsche dichters Aratus (Phaenomena) en Cleanthes (Zeushymne). Ook de epicuristen merkten dat ze veel met Paulus gemeen hadden: God is levend en kan gekend worden. Hij is onafhankelijk, heeft niets van mensen nodig en woont niet in door handen gemaakte tempels.

Paulus’ toehoorders waren vertrouwd met de termen die hij gebruikte. Volgens een naslagwerk waren „de wereld (kosmos)”, „nageslacht” en „het Goddelijk Wezen” allemaal uitdrukkingen die Griekse filosofen vaak gebruikten (Handelingen 17:24-29). Niet dat Paulus bereid was water bij de wijn te doen om hen voor zich te winnen. Integendeel, zijn slotopmerkingen over de opstanding en het oordeel botsten met hun mening. Toch paste hij heel knap de vorm en inhoud van zijn boodschap aan om die aantrekkelijk te maken voor zijn filosofisch ingestelde publiek.

Veel van Paulus’ brieven zijn gericht aan gemeenten in Griekse steden of Romeinse kolonies die volledig gehelleniseerd waren. Paulus schreef deze brieven in vloeiend, krachtig Grieks en maakte een goed gebruik van bekende begrippen en voorbeelden uit de Griekse cultuur. Hij noemde de sportwedstrijden, de beloning van de winnaar, de leermeester die een jongen naar school vergezelde en veel andere beelden uit het Griekse leven (1 Korinthiërs 9:24-27; Galaten 3:24, 25). Paulus had er geen bezwaar tegen uitdrukkingen uit de Griekse taal te gebruiken, maar hij wees de moraal en de religieuze idealen van de Grieken krachtig af.

Alles worden voor alle soorten van mensen

Paulus besefte dat hij ’voor alle soorten van mensen alles moest worden’ om het goede nieuws met hen te delen. „Zo ben ik voor de joden geworden als een jood, om joden te winnen”, schreef hij, en voor de Grieken werd hij als een Griek, om hen te helpen Gods voornemens te begrijpen. Paulus was daar natuurlijk de aangewezen persoon voor, want hij was een Joodse burger van een gehelleniseerde stad. Alle christenen in deze tijd staan voor een vergelijkbare taak. — 1 Korinthiërs 9:20-23.

Tegenwoordig verhuizen miljoenen mensen naar andere landen, met andere culturen. Dat stelt christenen voor een reusachtige taak, want zij doen hun best om het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken en Jezus’ gebod op te volgen: „Maakt discipelen van mensen uit alle natiën” (Mattheüs 24:14; 28:19). Steeds weer merken ze dat als mensen het goede nieuws in hun moedertaal horen, hun hart wordt geraakt en ze positief reageren.

Om die reden wordt dit tijdschrift, De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk, elke maand in 169 talen gepubliceerd, en de Ontwaakt!, van dezelfde uitgevers, in 81 talen. Bovendien hebben veel Getuigen van Jehovah moeite gedaan om een andere taal te leren — zelfs moeilijke talen zoals Arabisch, Chinees en Russisch — om over het goede nieuws te kunnen praten met buitenlanders die in hun omgeving zijn komen wonen. Het doel is hetzelfde als in de eerste eeuw. Paulus bracht dat heel goed onder woorden toen hij zei: „Ik ben voor alle soorten van mensen alles geworden, om er toch maar enkelen te redden.” — 1 Korinthiërs 9:22.

[Voetnoot]

^ ¶10 Veel Joden in Jeruzalem spraken Grieks. Er waren bijvoorbeeld mannen ’die tot de zogenoemde Synagoge der Vrijgelatenen behoorden, en Cyreneeërs en Alexandrijnen en mannen die uit Cilicië en Asia waren’, en die personen spraken waarschijnlijk Grieks. — Handelingen 6:1, 9.

[Kaart op blz. 18]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Rome

GRIEKENLAND

Athene

ASIA

Antiochië (in Pisidië)

CILICIË

SYRIË

JUDEA

Jeruzalem

EGYPTE

Alexandrië

Cyrene

MIDDELLANDSE ZEE

[Illustratie op blz. 19]

De „Septuaginta” droeg er in de eerste eeuw toe bij dat kennis van Jehovah werd doorgegeven

[Verantwoording]

Israel Antiquities Authority

[Illustratie op blz. 20]

De gedenkplaat bij de Areopagus ter herinnering aan Paulus’ toespraak