Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Veelgestelde vragen

In welke zin zijn Jezus en zijn Vader één?

In welke zin zijn Jezus en zijn Vader één?

„Ik en de Vader zijn één”, zei Jezus (Johannes 10:30). Sommigen citeren deze tekst als bewijs dat Jezus en zijn Vader twee delen zijn van een drie-enige God. Bedoelde Jezus dat met die uitspraak?

Laten we de context eens bekijken. In vers 25 zei Jezus dat hij werken deed in de naam van zijn Vader. In de verzen 27 tot en met 29 sprak hij over symbolische schapen die zijn Vader hem gegeven had. Beide uitspraken van Jezus zouden zijn luisteraars niet veel gezegd hebben als hij en zijn Vader een en dezelfde persoon waren. In plaats daarvan zei Jezus in feite: ’Mijn Vader en ik hebben zo’n nauwe band dat niemand mij de schapen af kan nemen, net zomin als iemand ze mijn Vader af kan nemen.’ Het is net zoiets als wanneer een zoon tegen de vijand van zijn vader zou zeggen: ’Als je aan mijn vader komt, kom je aan mij.’ Niemand zou daaruit opmaken dat die zoon en zijn vader een en dezelfde persoon zijn. Maar iedereen zou er de sterke band van eenheid uit kunnen proeven die er tussen hen bestaat.

Jezus en zijn Vader, Jehovah God, zijn ook „één” in de zin dat ze het volkomen eens zijn over doelstellingen, maatstaven en waarden. In tegenstelling tot Satan de Duivel en het eerste mensenpaar, Adam en Eva, wilde Jezus nooit onafhankelijk van God worden. „De Zoon kan niets uit zichzelf doen, maar alleen datgene wat hij de Vader ziet doen”, legde Jezus uit. „Want al wat Die doet, dat doet ook de Zoon evenzo” (Johannes 5:19; 14:10; 17:8).

Maar die sterke band van eenheid maakt niet dat God en zijn Zoon, Jezus, niet van elkaar te onderscheiden zijn. Het zijn twee individuen. Elk heeft zijn eigen persoonlijkheid. Jezus heeft zijn eigen gevoelens, gedachten, ervaringen en vrije wil. Niettemin heeft hij ervoor gekozen zijn wil ondergeschikt te maken aan die van zijn Vader. Volgens Lukas 22:42 zei Jezus: „Niet mijn wil, maar de uwe geschiede.” Die woorden zouden nietszeggend zijn geweest als zijn wil niet kon verschillen van die van zijn Vader. Als Jezus en zijn Vader werkelijk één persoon waren, waarom bad Jezus dan tot God en bekende hij nederig dat hij dingen niet wist die alleen zijn Vader wist? — Mattheüs 24:36.

Aanhangers van veel godsdiensten aanbidden goden die afgeschilderd worden als ruziënd en vechtend met hun eigen familieleden. In de Griekse mythologie bijvoorbeeld bracht Cronus zijn vader, Uranus, ten val en verslond hij zijn eigen kinderen. Wat een verschil met de op ware liefde gebaseerde eenheid tussen Jehovah God en zijn Zoon, Jezus! En wat zijn ze ons dierbaar wegens die eenheid! We hebben zelfs het onvergelijkelijke voorrecht in eendracht te zijn met die twee hoogste Personen in heel het universum. Met betrekking tot zijn volgelingen bad Jezus: „[Mogen] zij allen één (...) zijn, evenals gij, Vader, in eendracht met mij zijt en ik in eendracht met u ben, dat ook zij in eendracht met ons mogen zijn” (Johannes 17:20, 21).

Toen Jezus zei „Ik en de Vader zijn één”, sprak hij dus niet over een mysterieuze Drie-eenheid, maar over een schitterende eenheid: de nauwste band die er tussen twee personen mogelijk is.