Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Om met uw kinderen te lezen

Waarom Jezus zich niet haastte

Waarom Jezus zich niet haastte

JEZUS heeft gehoord dat zijn goede vriend Lazarus erg ziek is. Maria en Martha, de zussen van Lazarus, hebben iemand gestuurd om dat aan Jezus te vertellen. Die boodschapper komt uit Bethanië, waar Lazarus en zijn zussen wonen. De zussen geloven dat Jezus hun broer beter kan maken, ook al wonen ze helemaal aan de andere kant van de rivier de Jordaan. Ze weten dat hij al eerder mensen van een afstand heeft genezen (Mattheüs 8:5-13; Johannes 11:1-3).

Als de boodschapper bij Jezus komt en hem het droevige nieuws vertelt, doet Jezus helemaal niets. De Bijbel zegt: ’Hij bleef nog twee dagen op de plaats waar hij was’ (Johannes 11:6). Weet je waarom Jezus zich niet haast om Lazarus te helpen? — * Laten we daar eens over praten.

Jezus weet dat Lazarus aan zijn ziekte is gestorven. Daarom zegt hij tegen zijn apostelen: ’Laten we weer naar Judea gaan.’ De apostelen vinden dat geen goed idee. Ze zeggen: ’Nog kort geleden wilden de Judeeërs u stenigen, en gaat u er nu weer heen?’ Jezus legt uit: „Lazarus, onze vriend, is gaan rusten, maar ik ga erheen om hem uit de slaap te wekken.”

’Heer, als hij is gaan rusten, zal hij beter worden’, antwoorden de apostelen. Nu legt Jezus uit: „Lazarus is gestorven.” Dan zegt hij iets waar ze vast wel verbaasd over zijn geweest: ’Om jullie ben ik blij dat ik daar niet was. Maar laten we naar hem toe gaan.’

Thomas zegt dapper: ’Laten we gaan om met Jezus te sterven.’ Hij weet dat vijanden weer zullen proberen Jezus te doden, en misschien zullen ook de apostelen gedood worden. Maar toch gaan ze allemaal mee. Na een dag of twee komen ze aan in Bethanië, Lazarus’ woonplaats. Het ligt ongeveer drie kilometer van Jeruzalem (Johannes 11:7-18).

Weet je waarom Jezus blij is dat hij niet eerder is gekomen? — Hij had vóór die tijd ook al mensen opgewekt, maar die waren nog maar een paar uur dood toen hij hen weer levend maakte (Lukas 7:11-17, 22; 8:49-56). Maar Lazarus’ lichaam ligt al een paar dagen in het graf. Niemand kan eraan twijfelen of hij wel echt dood is!

Als Lazarus’ zus Martha hoort dat Jezus in de buurt van Bethanië is, rent ze hem tegemoet. ’Heer, als u hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn’, zegt ze. ’Je broer zal opstaan’, verzekert Jezus haar. Martha rent terug en zegt zachtjes tegen haar zus Maria: ’De Leraar is er en roept je.’

Maria gaat meteen naar Jezus toe. Maar de mensen denken dat ze naar het graf gaat, en daarom lopen ze achter haar aan. Als Jezus Maria en de mensen die bij haar zijn, ziet huilen, begint hij ook te huilen. Al gauw komen ze allemaal bij het graf, dat is afgesloten met een grote steen. Jezus zegt: ’Haal de steen weg.’ Maar Martha protesteert: ’Heer, hij moet nu wel vies ruiken, want het is al vier dagen geleden.’

De mensen gehoorzamen Jezus en halen de steen weg. Dan bidt hij, en hij bedankt God van tevoren omdat hij weet dat God hem de kracht zal geven om Lazarus uit de dood op te wekken. Jezus roept hard: „Lazarus, kom naar buiten!” En Lazarus komt naar buiten lopen, ’met doeken omwonden’. Daarom zegt Jezus: ’Maak hem los en laat hem gaan’ (Johannes 11:19-44).

Begrijp je nu waarom Jezus zich niet haastte? — Hij wist dat hij, als hij even wachtte, een beter getuigenis over zijn Vader, Jehovah, kon geven. En omdat hij het beste moment uitkoos, werden veel mensen gelovigen (Johannes 11:45). Wat kunnen we van Jezus’ voorbeeld leren? —

Misschien kun jij ook een goed moment uitkiezen om over de mooie dingen te vertellen die God heeft gedaan en nog gaat doen. Je zou er met andere kinderen op school of met je onderwijzer over kunnen praten. Sommige jongeren hebben zelfs tijdens de les iets verteld over de goede dingen die Gods koninkrijk gaat brengen. Je kunt natuurlijk geen dode mensen opwekken, maar je kunt wel anderen helpen de God te leren kennen die mensen van wie we houden, weer levend kan maken en dat ook echt zal doen.

^ ¶4 Als u een kind voorleest, kunt u bij het streepje even pauzeren om het kind iets te laten zeggen.