Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Veelgestelde vragen

Waarom mochten Gods aanbidders alleen met een geloofsgenoot trouwen?

Waarom mochten Gods aanbidders alleen met een geloofsgenoot trouwen?

▪ In Gods Wet voor het volk Israël werd over de omliggende volken gezegd: „Gij moogt geen echtverbintenis met hen aangaan. Uw dochter moogt gij niet aan zijn zoon geven, en zijn dochter moogt gij niet voor uw zoon nemen” (Deuteronomium 7:3, 4). Vanwaar dit verbod?

Een eerste reden had te maken met het volk als geheel: Jehovah wist dat Satan wilde dat ze zich van Hem zouden afkeren door afgoden te gaan aanbidden. God waarschuwde meteen na dit verbod: „Hij [de ongelovige] zal uw zoon van het volgen van mij afkeren, en zij zullen stellig andere goden dienen.” Er stond veel op het spel. Als het volk Israël andere goden ging aanbidden, zouden ze Gods goedkeuring en bescherming verliezen en een makkelijke prooi worden voor hun vijanden. Hoe zou de beloofde Messias dan nog uit dat volk kunnen komen? Het is duidelijk waarom Satan de Israëlieten ertoe wilde verlokken met ongelovigen te trouwen.

Een andere reden had te maken met Jehovah’s aanbidders afzonderlijk: hij gaf om ze en wist dat hun geluk en welzijn afhing van een hechte band met hem. Was zijn waarschuwing voor de slechte invloed van een ongelovige partner terecht? Kijk eens naar het voorbeeld van koning Salomo. Hij kende Jehovah’s waarschuwing over ongelovige vrouwen: „Zij zullen uw hart tot het volgen van hun goden neigen.” Omdat hij een bijzonder wijze man was, had hij misschien het gevoel gekregen dat hij boven Gods raad stond, dat die niet voor hem gold. Hij negeerde de raad. Wat gebeurde er? „Zijn vrouwen neigden geleidelijk zijn hart (...) tot het volgen van andere goden.” Wat verschrikkelijk! Salomo zelf verloor Jehovah’s goedkeuring, en het volk Israël werd als gevolg van zijn ontrouw verscheurd (1 Koningen 11:2-4, 9-13).

Sommigen zeggen misschien dat er uitzonderingen waren. De Israëliet Machlon bijvoorbeeld trouwde met de Moabitische Ruth, en zij werd een voorbeeldige aanbidder van Jehovah. Maar trouwen met een Moabitische vrouw was een riskante keus. Machlon wordt daar niet voor geprezen; hij stierf jong, waarschijnlijk nog voordat Ruth Jehovah ging aanbidden. Machlons broer, Chiljon, trouwde met de Moabitische Orpa, die „haar goden” bleef dienen. Maar Boaz trouwde met Ruth toen ze al een tijd een gelovige was. De Joden noemden haar later zelfs een „volmaakte proseliet”. Het huwelijk van Ruth en Boaz was voor allebei een zegen (Ruth 1:4, 5, 15-17; 4:13-17).

Is het dus verstandig om te zeggen dat een voorbeeld als dat van Machlon en Ruth op de een of andere manier Jehovah’s raad om alleen met geloofsgenoten te trouwen tegenspreekt? Zou dat niet hetzelfde zijn als wijzen op een gokker die de jackpot heeft gewonnen en dan redeneren dat gokken dus wel een acceptabele manier moet zijn om de kost te verdienen?

De Bijbel geeft christenen in deze tijd de krachtige raad „alleen in de Heer” te trouwen en waarschuwt voor „een ongelijk juk met ongelovigen”. Die raad is bedoeld voor ware christenen die momenteel een partner zoeken. Voor degenen die al met een andersdenkende getrouwd zijn, geeft de Bijbel nuttige adviezen om het beste van een moeilijke situatie te maken (1 Korinthiërs 7:12-16, 39; 2 Korinthiërs 6:14). Al die raad laat zien dat Jehovah God, die het huwelijk heeft ingesteld, wil dat we gelukkig zijn — of we nu getrouwd zijn of niet.