LEVENSVERHAAL
Ondanks armoede geestelijk rijk
Mijn opa en mijn vader woonden in een onafgemaakt huis in Cotiujeni, een boerendorp in het noorden van wat nu Moldavië is. Daar werd ik in december 1939 geboren. In het begin van de jaren dertig waren mijn opa en mijn vader Getuigen van Jehovah geworden. Mijn moeder werd ook een Getuige toen ze erachter kwam dat mijn opa meer van de Bijbel wist dan de dorpspriester.
Toen ik drie was, werden mijn vader, mijn oom en mijn opa vanwege hun neutrale standpunt als christen naar werkkampen gedeporteerd. Mijn vader was de enige die het overleefde. In 1947, na de Tweede Wereldoorlog, kwam hij thuis met een gebroken rug. Lichamelijk was hij een wrak, maar zijn geloof was ongeschonden.
ONS LEVEN VERANDERT DRAMATISCH
Toen ik negen was, werd ons gezin samen met honderden andere Moldavische Getuigen naar Siberië verbannen. Op 6 juli 1949 werden we in veewagons gepropt. Na twaalf dagen en een onafgebroken reis van meer dan 6400 kilometer stopten we op het station van Lebyazhe. Daar stond de plaatselijke politie ons op te wachten. We werden in kleine groepen verdeeld en meteen over het gebied verspreid. Onze groep werd ondergebracht in een leegstaand schooltje. We waren uitgeput en verdrietig. Een oudere Getuige neuriede een lied dat Getuigen in de Tweede Wereldoorlog hadden gecomponeerd. Al gauw zongen we allemaal uit volle borst mee:
Talloze broeders werden verbannen naar ver.
Naar noord en naar oost gingen zij.
Zij deden Gods werk onder tegenstand en vervolging, vaak de dood zeer nabij.
Na een tijd konden we elke zondag een Bijbelse bijeenkomst bijwonen op zo’n 13 kilometer bij ons vandaan. Vaak moesten we in de winter vroeg vertrekken en in het donker door sneeuw ploeteren die tot ons middel kwam, bij temperaturen van veertig graden onder nul. We zaten met vijftig of meer personen opeengepakt in een ruimte van zo’n twintig vierkante meter. Eerst zongen we twee of drie liederen. Daarna werd er een innig gebed uitgesproken en werden er Bijbelse vragen behandeld. Dat duurde ongeveer een uur. Dan zongen we nog een paar liederen en werden er meer vragen over de Bijbel besproken. Het was altijd heel opbouwend!
NIEUWE UITDAGINGEN
In 1960 kregen de verbannen Getuigen meer vrijheid. Hoewel we arm waren, kon ik een bezoek brengen aan Moldavië, waar ik Nina ontmoette. Haar ouders en grootouders waren ook Getuigen. Al gauw trouwden we. We gingen in Siberië wonen, waar in 1964 onze dochter Dina werd geboren en in 1966 onze zoon Viktor. Twee jaar later verhuisden we naar Oekraïne. We gingen in een klein huis in Dzhankoy wonen, een stad op de Krim, ongeveer 160 kilometer van Jalta.
Op de Krim waren de activiteiten van Jehovah’s Getuigen, net als in de rest van de Sovjet-Unie, nog steeds officieel verboden. Maar ons werk was niet strikt aan banden gelegd en we werden ook niet actief vervolgd. Daardoor ontwikkelden sommige Getuigen een lakse houding. Ze redeneerden dat ze in Siberië zoveel ontberingen hadden geleden, dat ze nu best hard mochten werken voor een beetje luxe.
SENSATIONELE ONTWIKKELINGEN
Op 27 maart 1991 werd ons werk in de hele toenmalige Sovjet-Unie wettelijk erkend. Meteen werden er plannen gemaakt om verspreid over het hele land zeven speciale congressen van twee dagen te houden. Wij zouden naar het congres in Odessa (Oekraïne) gaan, dat op 24 en 25 augustus in een groot voetbalstadion gehouden zou worden. Ik ging er een maand van tevoren al heen om te helpen bij de voorbereidingen.
We maakten lange dagen en sliepen ’s nachts vaak op bankjes in het stadion. Vrouwelijke Getuigen pakten het park rond het stadion aan. Er werd ruim zestig ton afval afgevoerd. De afdeling Huisvesting zocht in de hele stad naar onderdak voor de 15.000 afgevaardigden die verwacht werden. Maar opeens kwam er schokkend nieuws!
Op 19 augustus, vijf dagen voordat het congres zou beginnen, werd Michail Gorbatsjov, de toenmalige president van de Sovjet-Unie, onder huisarrest geplaatst terwijl hij op vakantie was in de buurt van Jalta, niet ver van waar wij waren. De toestemming voor ons congres werd ingetrokken. Afgevaardigden begonnen het congresbureau te bellen met de vraag wat ze met hun reserveringen voor de bus- en treinreis moesten doen. Na vurige gebeden zei de congresorganisatie dat ze gewoon moesten komen!
We gingen door met de voorbereidingen en bleven bidden. De afdeling Vervoer begon afgevaardigden die uit vele delen van de Sovjet-Unie arriveerden naar hun logeeradres te brengen. Elke ochtend gingen leden van het congrescomité naar het stadsbestuur. Elke avond kwamen ze terug zonder resultaat.
ONZE GEBEDEN VERHOORD
Op donderdag 22 augustus, twee dagen voordat het congres zou beginnen, kwamen de leden van het congrescomité terug met goed nieuws: er was toestemming! Toen we het openingslied zongen en samen in gebed gingen, liep ons hart over van vreugde. Die avond bleven we na afloop nog heel lang napraten en herinneringen ophalen. Het was bijzonder om samen te zijn met getrouwe christenen die zo veel zware beproevingen hadden doorstaan.
In de ruim 22 jaar na dat congres is er een enorme geestelijke groei geweest. Er zijn in heel Oekraïne Koninkrijkszalen gebouwd, en het aantal evangeliepredikers is gegroeid van zo’n 25.000 in 1991 tot meer dan 150.000 nu!
NOG STEEDS GEESTELIJK RIJK
We wonen nog in hetzelfde huis in Dzhankoy, nu een stad met zo’n 40.000 inwoners. Toen we hier in 1968 vanuit Siberië kwamen wonen, waren er maar een paar Getuigengezinnen, maar nu zijn er zes gemeenten.
Mijn familie is ook steeds groter geworden. We dienen Jehovah nu met onze kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen.