Wist u dit?
Wat voor leven had een slaaf in het Romeinse Rijk?
In het Romeinse Rijk werden heel veel mensen slaaf als gevolg van militaire veroveringen of ontvoering. Ze werden verkocht en zagen hun familie gewoonlijk nooit meer terug.
Veel slaven moesten in mijnen werken tot ze erbij neervielen. Slaven die als landarbeider of bediende moesten werken, hadden het beter. Een slaaf kon gedwongen worden een ijzeren halsring te dragen met een inscriptie of een plaatje eraan bevestigd met de boodschap dat er een beloning uitgereikt zou worden als de weggelopen slaaf naar zijn eigenaar zou worden teruggebracht. Degenen die meerdere keren probeerden te ontsnappen, konden op hun voorhoofd gebrandmerkt worden, vaak met een F voor fugitivus (voortvluchtige).
In het Bijbelboek Filemon lezen we dat de apostel Paulus de weggelopen slaaf Onesimus terugstuurde naar Filemon, zijn eigenaar. Hoewel Filemon het wettelijke recht had Onesimus zwaar te straffen, vroeg Paulus Filemon of hij hem vriendelijk wilde ontvangen, op basis van liefde en als een vriend (Filemon 10, 11, 15-18).
Waarom stond het oude Fenicië bekend om zijn purper?
Fenicië, dat min of meer overeenkwam met het huidige Libanon, was bekend om zijn Tyrisch purper, genoemd naar de stad Tyrus. Koning Salomo van het oude Israël gebruikte bij de aankleding van de tempel „roodpurpergeverfde wol” die door een ambachtsman uit Tyrus gemaakt was (2 Kronieken 2:13, 14).
Tyrisch purper was de kostbaarste verfstof uit die tijd, voornamelijk omdat het een arbeidsintensief product was. Eerst verzamelden vissers grote hoeveelheden purperslakken * uit de zee. Er waren wel 12.000 slakken nodig om één kledingstuk te kunnen verven. Vervolgens werden de slakkenhuizen verwijderd om de kliertjes die de verfstof produceren uit de slakken te kunnen halen. Purperfabrikanten voegden zout aan de kliertjes toe en stelden dit mengsel drie dagen bloot aan de buitenlucht en de zon. Daarna deden ze het mengsel samen met zeewater in een afgesloten vat en lieten het een aantal dagen sudderen.
Honderden jaren lang hebben de Feniciërs door hun handel en kolonisatie de markt voor Tyrisch purper en de capaciteit om het te produceren weten te behouden. In heel het Middellandse Zeegebied vind je overblijfselen van hun purperproductie, zelfs tot aan Cádiz (Spanje).
^ ¶8 Hun schelpen zijn tussen de vijf en acht centimeter groot.