5 JANUARI 2021
AZERBEIDZJAN
VN-Mensenrechtencomité beslist ten gunste van Jehovah’s Getuigen in Azerbeidzjan
Op 15 december 2020 heeft het VN-Mensenrechtencomité in twee belangrijke zaken uitspraak gedaan ten gunste van Jehovah’s Getuigen in Azerbeidzjan. Dat waren de zaken Rahima Huseynova v. Azerbaijan en Saladdin Mammadov, Rashad Niftaliyev and Sadagat Abbasova v. Azerbaijan. In beide zaken besliste het Comité dat de Staat de rechten van Jehovah’s Getuigen had geschonden en verzocht het Azerbeidzjan de wetgeving aan te passen om zulke schendingen in de toekomst te voorkomen.
Rahima Huseynova v. Azerbaijan betrof een situatie waarbij agenten in Bakoe zuster Rahima Huseynova in december 2014 hadden gearresteerd omdat ze haar geloofsovertuiging met anderen deelde. Vervolgens had een rechtbank haar een boete opgelegd van 1500 Azerbeidzjaanse manat (ongeveer 720 euro) omdat Jehovah’s Getuigen in Bakoe op dat moment geen geregistreerde religie waren. a Het gerechtshof van Bakoe handhaafde die uitspraak in hoger beroep. Zuster Huseynova besloot de zaak aan een internationaal hof voor te leggen.
Het VN-Mensenrechtencomité oordeelde dat de Staat Artikel 18(1) van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) had geschonden en verplichtte Azerbeidzjan tot het betalen van een schadevergoeding. Het is interessant dat het Comité in zijn gepubliceerde standpunt stelt dat Azerbeidzjan ook ‘de verplichting heeft om alle nodige stappen te doen om soortgelijke schendingen in de toekomst te voorkomen, onder andere door de eigen wetten, regelgeving en/of werkwijzen te herzien met het doel zich ervan te vergewissen dat de rechten onder artikel 18 van het [IVBPR] volledig kunnen worden uitgeoefend.’
Saladdin Mammadov, Rashad Niftaliyev and Sadagat Abbasova v. Azerbaijan betrof een groep broeders en zusters in Gandzja die in het huis van broeder Saladdin Mammadov waren bijeengekomen om de Bijbel te bestuderen. In oktober 2014 deden politieagenten een inval tijdens die kleine bijeenkomst en doorzochten het huis, waarbij ze Bijbels en andere spullen in beslag namen. Broeder Mammadov, broeder Rashad Niftaliyev en zuster Sadagat Abbasova werden naar het politiebureau meegenomen en daar ruim zes uur vastgehouden. Twee dagen later moesten ze voor de rechtbank van Nizami (Gandzja) verschijnen. De rechter oordeelde dat de bijeenkomst illegaal was geweest omdat de deelnemers als groep niet als religieuze organisatie in Gandzja waren geregistreerd. De rechtbank legde elk van de Getuigen een boete op van 2000 Azerbeidzjaanse manat (ongeveer 955 euro). De broeders en zuster gingen in beroep bij het gerechtshof van Gandzja, dat het vonnis helaas handhaafde. Vervolgens legden ze de zaak voor aan het VN-Mensenrechtencomité.
Het Comité oordeelde dat Azerbeidzjan meerdere artikelen van het IVBPR had geschonden en dat het de drie Getuigen een schadevergoeding moest betalen. In zijn gepubliceerde standpunt merkt het Comité op dat ‘de rechtbank geen enkele reden heeft genoemd waarom de betreffende personen zich eerst bij de Overheid hadden moeten laten registreren alvorens bij iemand thuis hun geloof samen met anderen uit te oefenen.’ Die verklaring bevestigt het recht van onze broeders en zusters in Azerbeidzjan om zonder wettelijke registratie voor aanbidding samen te komen.
Net als in de zaak Rahima Huseynova verzocht het Comité Azerbeidzjan ook om de ‘wetten, regelgeving en/of werkwijzen’ te herzien, zodat die voldoen aan de rechten die door het IVBPR worden gegarandeerd.
Gelukkig is de situatie in Azerbeidzjan inmiddels verbeterd en heeft de overheid de afgelopen paar jaar de religieuze rechten van onze broeders en zusters gerespecteerd. We hopen dat deze twee uitspraken verder zullen bijdragen tot het wettelijk bevestigen van het goede nieuws in Azerbeidzjan (Filippenzen 1:7).
a In november 2018 werden Jehovah’s Getuigen in Bakoe officieel geregistreerd.