Op 20 juni 2017 werd het beroep van Tejmoer Achmedov tegen zijn strafrechtelijke veroordeling afgewezen door de rechtbank van Astana. Daarmee werden zijn gevangenisstraf van vijf jaar en het bijkomende verbod van drie jaar op zijn religieuze activiteiten bekrachtigd. Een internationaal mensenrechtenadvocaat die er op 20 juni bij was, zei: ‘Het is een bespotting van het recht, want de bewijzen in het voordeel van Achmedov waren overweldigend.’ Zijn advocaten overwegen in hoger beroep te gaan.

In januari 2017 arresteerden agenten van de staatsveiligheidsdienst Achmedov voor vermeende illegale religieuze activiteiten. Hij bleef in hechtenis totdat zijn zaak op 2 mei 2017 voorkwam. Op die dag werd hij door de rechtbank van Sarjarkinski onterecht veroordeeld op basis van artikel 174 (2) van het Wetboek van Strafrecht van Kazachstan, waarin het aanzetten tot religieuze haat strafbaar wordt gesteld. Achmedov maakte bezwaar tegen de valse aanklacht en zei dat hij slechts uiting had gegeven aan zijn religieuze overtuiging en zijn naastenliefde. Het uiten van een religieuze overtuiging is een fundamenteel recht dat gewaarborgd wordt door de Grondwet van Kazachstan en door internationale mensenrechtenverdragen waartoe Kazachstan zich verbonden heeft die te volgen.