Doorgaan naar inhoud

5 NOVEMBER 2014
KIRGIZIË

Hooggerechtshof van Kirgizië komt op voor godsdienstvrijheid Jehovah’s Getuigen

Hooggerechtshof van Kirgizië komt op voor godsdienstvrijheid Jehovah’s Getuigen

Donderdag 4 september 2014 was een gedenkwaardige dag voor Jehovah’s Getuigen en voor de godsdienstvrijheid in Kirgizië. De Constitutionele Kamer van het Hooggerechtshof van Kirgizië verklaarde toen dat gedeelten van de godsdienstwet * van 2008 in strijd met de Grondwet waren. Het rechtscollege bepaalde dat de Getuigen het recht hebben om in vrijheid hun religieuze activiteiten uit te oefenen in de zuidelijke regio’s van Kirgizië, waar hun de laatste vier jaar herhaaldelijk een wettelijke status is geweigerd.

Jehovah’s Getuigen in Kirgizië werden in 1998 landelijk geregistreerd en genoten daarna in het hele land een mate van religieuze vrijheid. Maar vanaf het moment dat de godsdienstwet van 2008 in werking trad, heeft de politie herhaaldelijk gewelddadige invallen gedaan tijdens religieuze bijeenkomsten van Jehovah’s Getuigen in de zuidelijke regio’s van Kirgizië. Omdat de Getuigen geen religieuze organisaties hebben die plaatselijk geregistreerd zijn, werden hun activiteiten in die regio’s als illegaal bestempeld. Tegelijkertijd paste het Staatscomité voor Religieuze Zaken enkele beperkende bepalingen uit de godsdienstwet verkeerd toe om de pogingen van de Getuigen zich in de bewuste regio’s te laten registreren, te dwarsbomen. Met de uitspraak van 4 september werden die obstakels uit de weg geruimd.

Een belangrijke juridische ontwikkeling

De godsdienstwet van 2008 verbiedt „de activiteiten en het functioneren van een religieuze organisatie” zonder registratie (artikel 8 lid 2). Het Staatscomité interpreteerde deze bepaling als een vrijbrief om Jehovah’s Getuigen te verbieden hun religieuze activiteiten uit te oefenen in de tientallen plaatsen in Kirgizië waar ze geen plaatselijk geregistreerde religieuze organisatie hebben. Dezelfde wet bepaalde dat een religieuze organisatie eerst een notarieel bekrachtigde lijst van haar 200 oprichters moest laten goedkeuren door de plaatselijke autoriteiten (artikel 10 lid 2) voordat er een registratie bij het Staatscomité kon worden aangevraagd. Dit bracht Jehovah’s Getuigen in een lastig parket. Om bijeen te mogen komen, moesten ze van het Staatscomité plaatselijk geregistreerd staan. Maar ze konden zich niet laten registreren omdat de plaatselijke autoriteiten hun lijsten met oprichters niet goedkeurden. Omdat de Getuigen niet aan de vereisten voor registratie konden voldoen, hadden het Staatscomité en de plaatselijke autoriteiten een excuus om ze lastig te vallen. Vanwege deze problemen dienden de Getuigen een aanklacht in bij de Constitutionele Kamer om de betreffende bepalingen in de wet aan te vechten.

In de uitspraak van de Constitutionele Kamer werd gezegd dat „alle kerkgenootschappen voor de wet gelijk zijn en dat het niet is toegestaan een persoon of groep mensen van een bepaalde religie te begunstigen ten opzichte van leden van een andere religie”. Het Hooggerechtshof verklaarde dat artikel 10 lid 2, waarin wordt geëist dat de lijst met oprichters van een religieuze organisatie door plaatselijke autoriteiten wordt goedgekeurd, in strijd was met de Grondwet. Het Hooggerechtshof oordeelde ook dat artikel 8 lid 2 van de wet „verkeerd geïnterpreteerd” was. Het was van mening dat een religieuze organisatie op grond van het recht op vrijheid van godsdienst de garantie heeft dat ze haar religieuze activiteiten in vrijheid mag uitoefenen in iedere regio van het land die ze in haar oprichtingsakte heeft genoemd. In de oprichtingsakte van het Religieuze Centrum van Jehovah’s Getuigen in Kirgizië uit 1998 werd al specifiek vermeld dat hun activiteiten het hele land beslaan. Dit betekent dat Jehovah’s Getuigen nu vrij zijn om hun religieuze activiteiten in alle regio’s van het land onbelemmerd uit te oefenen.

Slachtoffers van discriminatie blij met gunstige uitspraak

De uitspraak van 4 september was goed nieuws voor Jehovah’s Getuigen in Zuid-Kirgizië. Dit gold vooral voor Oksana Koriakina en haar moeder, Nadezjda Sergienko, die in Osj wonen. Ze stonden allebei sinds maart 2013 onder huisarrest omdat ze strafbare feiten zouden hebben gepleegd toen ze anderen over hun geloof vertelden. Ondanks duidelijke bewijzen van hun onschuld werden Oksana en Nadezjda ervan beschuldigd drie oudere vrouwen te hebben opgelicht.

De rechtszaak vond in september 2014 plaats in de rechtbank van Osj. Op 7 oktober 2014 werden beide vrouwen vrijgesproken van alle aanklachten. Het vonnis luidde verder dat ze wegens hun onrechtmatige vervolging, hechtenis en huisarrest, recht hadden op volledige schadevergoeding. De rechtbank erkende dat de twee Getuigen het slachtoffer waren van religieus vooroordeel en discriminatie, en dat ze hier het mikpunt van waren geworden op grond van de onjuiste bewering dat de religieuze activiteiten van Jehovah’s Getuigen in Osj illegaal waren omdat ze geen plaatselijk geregistreerde religieuze organisatie hadden. Oksana en Nadezjda beriepen zich in hun slotpleidooi op de uitspraak van de Constitutionele Kamer van 4 september, die de activiteiten van Jehovah’s Getuigen in Osj en in heel Kirgizië had gelegaliseerd.

Oksana Koriakina en Nadezjda Sergienko

Verdediging van internationale mensenrechten

Door het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van de VN te ondertekenen, heeft Kirgizië zich verplicht om de mensenrechten en fundamentele vrijheden (vrijheid van godsdienst of overtuiging, vrijheid van vergadering en vrijheid van meningsuiting) van haar burgers te garanderen. Met de recente uitspraken ten gunste van godsdienstvrijheid heeft de Constitutionele Kamer van het Hooggerechtshof van Kirgizië de mensenrechten en fundamentele vrijheden krachtig ondersteund. De bijna 5000 Getuigen van Jehovah in Kirgizië zijn blij met de religieuze vrijheden die hun zijn verleend, en hebben veel waardering voor de door de Staat benoemde instellingen die opkomen voor de fundamentele vrijheden van iedereen.

^ ¶2 De volledige naam van de wet is „Wet van de Kirgizische Republiek inzake vrijheid van religie en religieuze organisaties in de Kirgizische Republiek”.