Voordat Oezbekistan in 1991 onafhankelijk werd, waren Jehovah’s Getuigen er al tientallen jaren actief. In 1992 nam Oezbekistan een grondwet aan die de fundamentele rechten garandeert. Maar op het gebied van religieuze vrijheid negeert de regering de basisprincipes van die grondwet vaak.

Autoriteiten in Oezbekistan blijven wettelijke registratie van alle gemeenten van Jehovah’s Getuigen weigeren, behalve voor die in Tsjirtsjik a. Daardoor wordt elke religieuze bijeenkomst van Jehovah’s Getuigen, buiten die in de Koninkrijkszaal van Tsjirtsjik, als onwettig beschouwd. Vaak verstoort politie de religieuze bijeenkomsten van de Getuigen, zelfs als ze in particuliere huizen worden gehouden. Autoriteiten hebben de aanwezigen gearresteerd, en hun persoonlijke bezittingen en religieuze lectuur in beslag genomen. Sommige Getuigen zijn door functionarissen dagenlang gevangengenomen en werden fysiek en verbaal mishandeld. Andere Getuigen kregen hoge boetes opgelegd, werden strafrechtelijk veroordeeld en kregen gevangenisstraffen van meerdere jaren vanwege hun religieuze activiteiten. Omdat de staat hen weigert te registreren, zijn hun normale, vreedzame en religieuze activiteiten in feite strafbaar.

Jehovah’s Getuigen blijven met regeringsvertegenwoordigers samenwerken om goedkeuring te krijgen voor de registratie van gemeenten in heel Oezbekistan, in het bijzonder die in Tasjkent. Als dat wordt ingewilligd, zal een wettelijke status ze een mate van bescherming geven tegen discriminatie en zullen ze meer respect krijgen voor hun recht op godsdienstvrijheid.