Doorgaan naar inhoud

2 JULI 2015
RWANDA

Rwandese rechtbank neemt standpunt in tegen religieuze discriminatie

Rwandese rechtbank neemt standpunt in tegen religieuze discriminatie

Een rechtbank in het district Karongi (Rwanda) heeft het recht op vrijheid van religie bevestigd van acht leerlingen die Jehovah’s Getuigen zijn. De aanleiding hiervoor was dat hun geweten hun niet toestond aan godsdienstlessen deel te nemen.

De meeste scholen in Rwanda zijn verbonden met een religieuze organisatie. Op sommige scholen moeten leerlingen religieuze diensten bijwonen en kerkbelasting betalen. Omdat leerlingen die Getuigen van Jehovah zijn dit weigeren, werden 160 van hen tussen 2008 en 2014 van school gestuurd. Hoewel deze kwestie in het hele land speelt, laat de zaak in Karongi (Westelijke Provincie) zien dat Rwandese autoriteiten op een doeltreffende manier religieuze discriminatie kunnen aanpakken.

Van school gestuurd vanwege religieuze discriminatie

Op 12 mei 2014 werden acht leerlingen in de leeftijd van 13 tot 20 jaar * van de Groupe Scolaire Musango School (Karongi) van school gestuurd omdat ze weigerden mee te doen aan een religieuze dienst. Hun ouders meldden de zaak aan de autoriteiten van Rwankuba. Die bepaalden dat de Getuigen weer op school toegelaten moesten worden. Het schoolbestuur was niet tevreden met die beslissing en veranderde van aanpak. Ze beschuldigden de leerlingen van een gebrek aan respect voor het volkslied, omdat ze niet mee wilden zingen. Op 4 juni 2014, slechts twee dagen nadat de leerlingen weer toegelaten waren, werden ze op school door de politie gearresteerd.

De politie hield ze zes dagen gevangen. Ze werden bedreigd en uitgescholden. De twee oudste werden geslagen omdat die de jongere zouden hebben beïnvloed. Ondanks die mishandelingen hielden alle acht leerlingen vast aan hun religieuze overtuiging.

Rechtbank spreekt leerlingen vrij

Op 9 juni 2014 liet de politie zeven leerlingen vrij, en de aanklager ontsloeg de jongste van rechtsvervolging. Maar de oudste werd nog negen dagen vastgehouden. De rechter gaf toen opdracht tot voorlopige vrijlating onder justitieel toezicht, in afwachting van de hoorzitting van 14 oktober 2014.

Tijdens de hoorzitting werd elke leerling door de rechter ondervraagd. Een van hen legde namens de rest van de groep aan de rechter uit wat de echte reden was waarom ze van school gestuurd waren. Dat was niet omdat ze het volkslied niet wilden zingen, maar omdat ze weigerden kerkbelasting te betalen en niet mee wilden doen aan de religieuze diensten op school.

De rechter vroeg de aanklager vervolgens meer bewijs aan te dragen om de beschuldiging van ‘minachting voor het volkslied’ te onderbouwen. Toen de aanklager de leerlingen onder druk zette om meer details te geven, bevestigden ze dat ze geen minachting voor het volkslied hadden getoond toen anderen het zongen.

In zijn vonnis van 28 november 2014 heeft de rechter in Karongi bepaald dat weigeren het volkslied te zingen ‘niet bezien moet worden als ontwijding of minachting ervan’. Met die uitspraak werd het recht gehandhaafd en werden de kinderen van alle blaam gezuiverd. Dit zal er hopelijk toe bijdragen dat er een eind komt aan religieuze discriminatie op scholen in Rwanda.

Verzoek om fundamentele rechten te respecteren

Jehovah’s Getuigen in Rwanda zijn dankbaar dat de zaak zo goed is afgelopen voor de leerlingen van de Groupe Scolaire Musango School. Maar in andere gevallen hadden kinderen van Getuigen die van school waren gestuurd vanwege hun religieuze overtuiging geen andere keus dan van school te veranderen. Sommige kinderen hebben hun opleiding moeten stopzetten omdat hun ouders geen geld hadden voor een dure privéschool.

Jehovah’s Getuigen willen dezelfde kansen voor hun kinderen als andere ouders. Ze willen dat hun kinderen belangrijke vaardigheden leren en productieve leden van de samenleving worden. Jehovah’s Getuigen hopen dat deze positieve uitspraak in Karongi op alle scholen in Rwanda zal leiden tot meer respect voor het recht op vrijheid van geweten en religie.

^ ¶5 In Rwanda ben je meerderjarig vanaf 21 jaar (Artikel 360 van het Burgerlijk Wetboek).