11 JUNI 2014
TURKIJE
EHRM beslist in het voordeel van vier gewetensbezwaarden in Turkije
Op 3 juni 2014 besloot het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) unaniem dat Turkije het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) * geschonden had door vier Getuigen van Jehovah te veroordelen voor dienstweigering op grond van gewetensbezwaren. Çağlar Buldu, Bariş Görmez, Ersin Ölgün en Nevzat Umdu weigerden militaire dienst vanwege hun vaste religieuze overtuiging. In de uitspraak van het EHRM stond: „De maatregelen die tegen de verzoekers zijn genomen, zijn een inmenging die volgens de betekenis van artikel 9 van het Verdrag niet noodzakelijk is in een democratische samenleving.”
Op 17 maart 2008 dienden de vier Getuigen een verzoekschrift tegen Turkije in bij het EHRM (Buldu et al. v.Turkey) op grond van het feit dat Turkije het recht op godsdienstvrijheid niet heeft gerespecteerd door hen meerdere keren te vervolgen en te veroordelen voor dienstweigering. In totaal werden de vier Getuigen ruim dertig keer opgeroepen en zaten ze meer dan zes jaar in gewone en militaire gevangenissen.
De uitspraak van het EHRM luidde: „De weigering van de verzoekers, die Getuigen van Jehovah zijn, om militaire dienst te verrichten op grond van hun geweten was duidelijk een uiting van hun religieuze overtuiging. Bij het Hof bestaat geen twijfel dat de herhaaldelijke veroordeling van de verzoekers, (...) en het risico op eindeloze strafrechtelijke vervolging, (...) een inmenging zijn van hun recht op de vrijheid om hun godsdienst te belijden zoals gewaarborgd door artikel 9 van het Verdrag.”
Dit is de derde uitspraak tegen Turkije betreffende dienstweigering op grond van gewetensbezwaren. Eerder deed het EHRM een uitspraak ten gunste van Yunus Erçep (2011) en ten gunste van Feti Demirtaş (2012). In 2012 besliste ook het VN-Mensenrechtencomité in het voordeel van Cenk Atasoy en Arda Sarkut, twee andere Getuigen in Turkije, die ook dienstweigerden op grond van hun geweten.
De uitspraak van de Grote Kamer van het EHRM in de zaak Bayatyan v. Armenia op 7 juli 2011 vormde een keerpunt inzake dienstweigering in Europa. Voor het eerst in de geschiedenis kwam het EHRM tot de conclusie dat het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren gewaarborgd wordt door artikel 9 van het Europees Verdrag. Deze uitspraak is bindend voor alle lidstaten van de Raad van Europa. Door de uitspraak in de zaak Bayatyan, de drie uitspraken van het EHRM tegen Turkije en andere soortgelijke uitspraken van het EHRM worden Turkije en ook andere lidstaten verplicht hun behandeling van gewetensbezwaarden te heroverwegen en hun wetgeving aan te passen zodat die aansluit op de waarborgen van het Verdrag.
James Andrik, een advocaat voor de verzoekers in deze zaak, zei: „Hoewel er op het moment geen Getuigen in Turkije in de gevangenis zitten vanwege dienstweigering, blijft de overheid jonge Getuigen vervolgen die op grond van hun geweten militaire dienst weigeren. We hopen dat de recente uitspraak in de zaak Buldu et al. v.Turkey een reden zal zijn voor Turkije om het fundamentele mensenrecht op vrijheid van geweten te respecteren.”
^ ¶2 Artikel 3, verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling; artikel 6, recht op een eerlijk proces; artikel 9, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.