Doorgaan naar inhoud

Koninkrijkszaal in Mersin

3 JUNI 2016
TURKIJE

Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt dat Turkije Koninkrijkszalen moet erkennen als ‘plaatsen van aanbidding’

Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt dat Turkije Koninkrijkszalen moet erkennen als ‘plaatsen van aanbidding’

Op 24 mei 2016 bevestigde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het recht op godsdienstvrijheid voor religieuze minderheden in Turkije. De uitspraak had betrekking op de weigering van de overheid om de Koninkrijkszalen van Jehovah’s Getuigen te erkennen als ‘plaatsen van aanbidding’ door een strikte toepassing van de wetgeving over ruimtelijke ordening.

Het EHRM stelde vast dat grote gebouwen volgens de wetgeving over ruimtelijke ordening konden worden aangemerkt als ‘plaatsen van aanbidding’, maar gebouwen die geschikt waren voor kleinere religieuze groeperingen niet. Als gevolg hiervan werden de Getuigen door Turkije onnodig beperkt in hun mogelijkheden om vrijelijk hun geloof te beoefenen. Dit vormde een schending van artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens *. Volgens de uitspraak van het EHRM gebruikten de autoriteiten de wetgeving over ruimtelijke ordening om ‘starre eisen en zelfs verbodsvoorwaarden te stellen aan de uitoefening [van aanbidding] van religieuze minderheden, waarvan Jehovah’s Getuigen er een zijn’.

Wetgeving over ruimtelijke ordening biedt geen mogelijkheden voor religieuze minderheden

Jehovah’s Getuigen hebben een nationaal geregistreerde religieuze vereniging in Turkije en doen al jaren moeite om hun Koninkrijkszalen officieel erkend te krijgen als ‘plaatsen van aanbidding’ volgens de wetgeving over ruimtelijke ordening. De Turkse autoriteiten weigeren echter consequent om Koninkrijkszalen te erkennen als ‘plaatsen van aanbidding’.

Omdat de Getuigen niet de juiste bestemming kunnen krijgen, bestaat er een voortdurende dreiging dat alle 25 Koninkrijkszalen in Turkije door de autoriteiten worden gesloten en verzegeld voor het niet naleven van de wetgeving over ruimtelijke ordening. De autoriteiten hebben de Koninkrijkszalen in Mersin en Akçay al gesloten en verzegeld voor diverse perioden sinds augustus 2003. In het district Karşiyaka in de provincie Izmir hebben de autoriteiten geweigerd de Koninkrijkszaal te erkennen als een plaats van aanbidding. De uitspraak van het EHRM van 24 mei heeft betrekking op de Koninkrijkszalen in Mersin en Izmir.

Vóór 2003 was de wetgeving over ruimtelijke ordening aangaande plaatsen van aanbidding specifiek geschreven voor de bouw van moskeeën. De autoriteiten stonden het destijds stilzwijgend toe dat de Getuigen bij elkaar kwamen in particuliere gebouwen. Om echter te voldoen aan de Europese standaarden voor non-discriminatie en godsdienstvrijheid, wijzigde Turkije de wet over ruimtelijke ordening (nr. 3194) in 2003. Deze wetswijziging betrof, onder andere, de vervanging van het woord ‘moskee’ door ‘plaats van aanbidding’, alsmede de verplichting voor plaatselijke gemeenten om grond beschikbaar te stellen voor religieuze gebouwen.

In theorie had de wetswijziging ertoe moeten leiden dat religieuze minderheden het recht hebben om plaatsen van aanbidding te bouwen en te bezitten. In werkelijkheid legt de regelgeving echter een minimale ruimte voor de plaats van aanbidding op, waarbij wordt uitgegaan van grote aantallen gelovigen. De wet schrijft tevens een bouwontwerp voor dat is afgestemd op de religieuze handelingen van moslims.

Strikte toepassing van de wet belemmert het recht om ‘plaatsen van aanbidding’ te hebben

Bovenop deze beperkende regelgeving hebben gemeenten geen locaties beschikbaar gesteld die bestemd kunnen worden voor kleinere plaatsen van aanbidding. Ze wijzen de aanvragen van de Getuigen voor een bestemmingswijziging systematisch af. Toen de Getuigen in beroep gingen tegen deze afwijzingen, pasten de rechtbanken en bestuursorganen de wetgeving over ruimtelijke ordening strikt toe en weigerden ze om de Koninkrijkszalen van Jehovah’s Getuigen te erkennen als ‘plaatsen van aanbidding’.

In Mersin en Akçay pasten de plaatselijke autoriteiten de nieuwe wetgeving strikt toe en sloten de Koninkrijkszalen aldaar, omdat ze niet waren aangewezen als ‘plaatsen van aanbidding’. Toen de Getuigen vroegen om een alternatieve plek om hun geloof te beoefenen, informeerden de autoriteiten hen dat hiervoor geen plaatsen bestemd waren.

Deze onmogelijke situatie doet zich overal in Turkije voor en verhindert dat de plaatsen die Jehovah’s Getuigen en andere kleinere religieuze groeperingen gebruiken voor hun religieuze diensten, ooit erkend worden. Op dit moment hebben de bestuurlijke instanties van 27 verschillende gemeenten door heel Turkije alle 46 pogingen van Jehovah’s Getuigen om een officieel erkende plaats van aanbidding te krijgen, afgewezen. Daarnaast staat de regelgeving het niet toe dat de gemeenten van Jehovah’s Getuigen voordeel trekken van de betalingsvrijstellingen die voorbehouden zijn aan erkende plaatsen van aanbidding voor zaken als belastingen, elektriciteit of water.

De Getuigen doen een beroep op het EHRM

Jehovah’s Getuigen hebben alle nationale rechtsmiddelen uitgeput voordat ze een verzoek indienden bij het EHRM. De Raad van State, de hoogste bestuursrechter in het land, heeft nog nooit een verzoek van Jehovah’s Getuigen om hun Koninkrijkszalen wettelijk te erkennen als plaatsen van aanbidding volgens de wetgeving over ruimtelijke ordening, toegewezen. Deze rechter vernietigde zelfs een uitspraak ten gunste van de Getuigen die door een lagere rechtbank was gedaan.

Jehovah’s Getuigen dienden daarom twee verzoekschriften in bij het EHRM, in 2010 en in 2012, waarin ze het hof verzochten om na te gaan of er sprake was van een schending van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens door Turkije. In lijn met de bestaande precedenten benadrukte het EHRM het belang van wetgeving over ruimtelijke ordening die toestaat dat kleinere religieuze gemeenschappen aangewezen plaatsen van aanbidding hebben.

Het EHRM merkte op dat ‘een kleine geloofsgemeenschap zoals Jehovah’s Getuigen nauwelijks kan voldoen aan de criteria die de wet in kwestie eist om toegang te hebben tot een gepaste plek om hun geloof uit te oefenen’. Het EHRM concludeerde: ‘De nationale rechtbanken hebben geen rekening gehouden met de specifieke behoeften van een kleine gemeenschap van gelovigen. (...) Gezien het kleine aantal aanhangers hebben Jehovah’s Getuigen geen gebouw nodig met een bepaalde architectuur, maar eerder een eenvoudige vergaderzaal die hen in staat stelt om te aanbidden, bij elkaar te komen, en hun geloof te onderwijzen.’

De uitspraak bevestigt dat Turkije de religieuze activiteiten van Jehovah’s Getuigen belemmerde door hun Koninkrijkszalen niet te erkennen als ‘plaatsen van aanbidding’. Ahmet Yorulmaz, president van de Vereniging ter ondersteuning van Jehovah’s Getuigen in Turkije, zei: ‘We zijn erg blij met deze uitspraak van het EHRM. We hopen dat de Turkse regering nu onze bestaande Koninkrijkszalen zal erkennen als plaatsen van aanbidding en de plaatselijke autoriteiten zal aanzetten om wetgeving over ruimtelijke ordening toe te passen, zodat we in de toekomst plaatsen van aanbidding kunnen verwerven. Door deze uitspraak te implementeren, zal Turkije weer een positieve stap zetten tot steun van de volledige bescherming van de godsdienstvrijheid.’

Zal Turkije een einde maken aan religieuze discriminatie?

De rechtspositie van Jehovah’s Getuigen in Turkije is in de afgelopen tien jaar geleidelijk verbeterd. In 2007 registreerden Turkse autoriteiten een religieuze vereniging * ten behoeve van Jehovah’s Getuigen, nadat de regering dit meer dan 70 jaar had geweigerd.

Jehovah’s Getuigen zijn dankbaar dat Turkije stappen heeft gezet om de godsdienstvrijheid voor alle burgers te waarborgen. Ze hopen dat de recente uitspraak van het EHRM een motivatie zal zijn voor Turkije om de godsdienstvrijheid te handhaven, een recht dat zowel door de Turkse Grondwet als het internationaal recht wordt gewaarborgd. De Getuigen kijken uit naar het moment dat Turkije zal handelen in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM door de 25 bestaande Koninkrijkszalen de status te verlenen van ‘plaats van aanbidding’ en door de Getuigen toe te staan de Koninkrijkszalen op te richten die ze in de toekomst nodig zullen hebben.

^ ¶3 Artikel 9 betreft het recht op ‘vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst’.

^ ¶19 De Vereniging ter ondersteuning van Jehovah’s Getuigen in Turkije werd opgericht op 31 juli 2007.