Doorgaan naar inhoud

17 MAART 2016
TURKMENISTAN

Turkmenistan verplicht om mensenrechtenschendingen te herstellen

Turkmenistan verplicht om mensenrechtenschendingen te herstellen

In vier recente beslissingen * heeft het VN-Mensenrechtencomité vastgesteld dat de regering van Turkmenistan ten onrechte mannen heeft gestraft die militaire dienst weigerden op grond van gewetensbezwaren. Het comité bepaalde tevens dat de extreme omstandigheden waaronder de gevangenen werden vastgehouden een schending vormden van andere rechten uit het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De beslissingen van het comité verplichten Turkmenistan om de internationale mensenrechtenschendingen te herstellen.

Een enkele beslissing resulteert in twee veroordelingen

In maart 2015 behandelde het comité de zaak van Zafar Abdoellajev, een Turkmeens burger die een van Jehovah’s Getuigen is. De autoriteiten veroordeelden hem twee keer voor dienstweigering op grond van gewetensbezwaren. Tijdens zijn rechtszaak voor de stadsrechtbank van Dasjogoez in april 2009 verklaarde Abdoellajev dat een studie van de Bijbel ertoe had geleid dat hij het besluit genomen had om geen wapens op te nemen, oorlog te leren of op een andere manier militaire activiteiten te ondersteunen. Hij verklaarde ook dat hij bereid was vervangende burgerdienst te verrichten. Desondanks veroordeelde de rechtbank hem tot een voorwaardelijke gevangenisstraf * van 24 maanden voor het ‘ontduiken van dienstplicht’.

Nog voordat de opgelegde straf van 11 maanden was afgelopen, stond Abdoellajev voor dezelfde rechtbank in verband met een andere oproep voor militaire dienst. Zijn besluit bleef hetzelfde. De rechtbank veroordeelde hem tot 24 maanden gevangenisstraf.

Het comité stelde vast dat het opnieuw straffen van Abdoellajev voor het weigeren van militaire dienst, een schending vormde van de waarborg dat ‘niemand voor een tweede keer mag worden berecht of gestraft voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds overeenkomstig de wet en het procesrecht van elk land bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld of waarvan hij is vrijgesproken’ (zie artikel 14 lid 7 IVBPR). Van nog groter belang was het oordeel van het comité dat beide veroordelingen in strijd waren met het ‘recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst’ — zie artikel 18 lid 1 IVBPR.

‘Het recht op militaire dienstweigering op grond van gewetensbezwaren ligt opgesloten in het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst. Het geeft elk individu het recht op een vrijstelling van verplichte militaire dienst als zulke dienst niet kan worden verenigd met het geloof of de godsdienst van dat individu.’ — VN-Mensenrechtencomité

Het leven in de gevangenis

Onmiddellijk na zijn aankomst bij gevangenis LB-E/12 in Seydi plaatste het gevangenisbestuur Abdoellajev tien dagen in afzondering. In deze periode werd hij door gevangenisbewakers geslagen en aan andere vormen van mishandeling onderworpen.

Tussen 2010 en 2011 werden ook drie andere mannelijke Getuigen, Ahmet Hoedajbergenov, Mahmoed Hoedajbergenov en Soennet Japparow, gevangengezet voor het weigeren van militaire dienst op grond van gewetensbezwaren. Zij maakten melding van eenzelfde wrede kennismaking met de gevangenis in Seydi en werden gedurende hun gevangenschap herhaaldelijk afgeranseld.

Zafar Abdoellajev

De vier Getuigen gaven een vergelijkbare beschrijving van de omstandigheden waaronder ze gevangen werden gehouden. Ongeveer 40 gedetineerden werden samengepakt in cellen zonder basishygiëne. De enige plek om te zitten was de betonnen vloer. Voor de nacht waren er alleen vieze dekens, waarvan er onvoldoende waren voor alle gevangenen.

In oktober 2015 deed het comité uitspraak in de zaken van Ahmet Hoedajbergenov, Mahmoed Hoedajbergenov en Soennet Japparow. Evenals in zijn beslissing betreffende Abdoellajev, stelde het comité vast dat de behandeling waaraan de autoriteiten de mannen onderwierpen een inbreuk vormde op de waarborg dat ‘niemand mag worden onderworpen aan folteringen, of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing’ (zie artikel 7 IVBPR). Het comité concludeerde ook dat de erbarmelijke leefomstandigheden een schending waren van het recht van gevangenen om behandeld te worden ‘met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid, inherent aan de menselijke persoon’ (zie artikel 10 IVBPR).

Verplichtingen om mensenrechtenschendingen te herstellen

Het VN-Mensenrechtencomité erkende dat de Turkmeense wet een dienstplicht kent voor mannelijke burgers. Het comité handhaaft echter de in het IVBPR vervatte waarborg dat er een vrijstelling van verplichte militaire dienst bestaat wanneer de weigering voortspruit uit oprechte geloofsovertuigingen. Een veroordeling en een vonnis waardoor weigering op deze gronden wordt bestraft, is onverenigbaar met het fundamentele recht op ‘vrijheid van denken, geweten en godsdienst’.

De beslissingen van het comité verplichten de regering van Turkmenistan om ‘wetgeving die het recht op dienstweigering op grond van gewetensbezwaren waarborgt’ aan te nemen, een grondig onderzoek in te stellen naar klachten over ‘wrede, onmenselijke of vernederende behandeling’ en om iedereen te vervolgen die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Het comité verlangt ook van de regering dat ze zorg draagt voor het ongedaan maken van de schade van de mannen wiens rechten ze heeft geschonden. De mannen dienen te worden voorzien van een gepaste schadevergoeding en de veroordeling voor dienstweigering op grond van gewetensbezwaren dient van hun strafblad te worden verwijderd.

Verdere vooruitgang noodzakelijk

De Turkmeense regering heeft vooruitgang geboekt in het omgaan met gewetensbezwaarde dienstweigeraars. In februari 2015 werd de laatste Getuige die een beroep op dit recht deed, vrijgelaten uit gevangenschap.

Turkmenistan blijft er echter mee doorgaan andere gewetensgevangenen vast te houden. Bahram Hemdemov, huisvader en een van Jehovah’s Getuigen, blijft in de gevangenis. Op 14 maart 2015 namen de autoriteiten hem in hechtenis bij een politie-inval in zijn woonhuis, waar een religieuze bijeenkomst werd gehouden. Een rechtbank veroordeelde hem later tot een gevangenisstraf van vier jaar voor zijn religieuze activiteiten. Bahram Hemdemov verduurt nu de mishandeling en de erbarmelijke leefomstandigheden van het beruchte werkkamp in Seydi.

Jehovah’s Getuigen en alle Turkmeense burgers zien ernaar uit dat de regering de door haar aangegane internationale verplichtingen om mensenrechten te eerbiedigen, met inbegrip van het fundamentele recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst, volledig nakomt.

^ ¶2 Zie VN-Mensenrechtencomité inzichten: nr. 2218/2012, Zafar Abdullayev v. Turkmenistan, 25 maart 2015 (CCPR/C/113/D/2218/2012); nr. 2221/2012, Mahmud Hudaybergenov v. Turkmenistan, 29 oktober 2015 (CCPR/C/115/D/2221/2012); nr. 2222/2012, Ahmet Hudaybergenov v. Turkmenistan, 29 oktober 2015 (CCPR/C/115/D/2222/2012); nr. 2223/2012, Sunnet Japparow v. Turkmenistan, 29 oktober 2015 (CCPR/C/115/D/2223/2012).

^ ¶4 Bij een voorwaardelijke straf wordt er een vorm van proeftijd opgelegd als voorwaardelijke opschorting of vervanging van een vrijheidsbenemende straf. In het geval van Abdoellajevs eerste veroordeling was hij onderworpen aan periodieke controles door de politie en zat hij geen gevangenisstraf uit.