BIJBELVERZEN UITGELEGD
Jeremia 11:11 — ‘Ik zal een kwaad over hen brengen’
‘Daarom zegt Jehovah: “Ik zal een ramp over ze brengen waaraan ze niet kunnen ontkomen. Als ze om hulp roepen, zal ik niet naar ze luisteren”’ (Jeremia 11:11, Nieuwewereldvertaling).
‘Daarom zegt de HEERE alzo: Ziet, Ik zal een kwaad over hen brengen, waaruit zij niet zullen kunnen uitkomen; als zij dan tot Mij zullen roepen, zal Ik naar hen niet horen’ (Jeremia 11:11, Statenvertaling, 1977).
Betekenis van Jeremia 11:11
Jehovah a God had een boodschap voor de Joden in de tijd van de profeet Jeremia. Omdat ze zich niets aantrokken van zijn rechtvaardige wetten en de liefdevolle waarschuwingen van zijn profeten, zou hij ze niet beschermen tegen de tragische gevolgen van hun slechte gedrag (Spreuken 1:24-32).
‘Daarom zegt Jehovah.’ Het woord daarom verbindt wat volgt aan de voorgaande verzen. In Jeremia 11:1-10 zei Jehovah dat zijn volk het verbond, de bindende overeenkomst die hij met hun voorouders had gesloten, had verbroken (Exodus 24:7). In plaats van hun Schepper te aanbidden keerden de Joden zich tot afgoden. Die afval leidde tot allerlei slechtheid en zelfs kinderoffers! (Jeremia 7:31)
‘Ik zal een ramp over ze brengen.’ Als in de Bijbel staat dat God iets doet, wordt er vaak bedoeld dat hij het alleen maar toelaat. Hoe zit dat in deze situatie? Door valse goden te aanbidden en Gods goede normen te negeren bracht het volk onnoemelijk veel leed over zichzelf. Bovendien verloren ze Gods bescherming. Daardoor kon de machtige koning van Babylon Jeruzalem veroveren en de inwoners in ballingschap wegvoeren. De valse goden waarop ze hadden vertrouwd, konden hen niet redden (Jeremia 11:12; 25:8, 9).
Hoewel God toeliet dat zijn volk die vreselijke dingen meemaakte, betekent dit niet dat hij onrechtvaardig of slecht is. In Jakobus 1:13 staat: ‘God kan niet met slechte dingen worden beproefd, en zelf beproeft hij ook niemand daarmee.’ Het is waar dat God volgens de Statenvertaling (1977) zegt: ‘Ik zal een kwaad over hen brengen.’ Maar het oorspronkelijke woord b voor ‘een kwaad’ in Jeremia 11:11 kan ook worden vertaald met ‘onheil’ of ‘ramp’ — woorden die goed beschrijven wat de Joden overkwam.
‘Als ze om hulp roepen, zal ik niet naar ze luisteren.’ Jehovah luistert niet naar de gebeden van mensen als hun ‘handen onder het bloed zitten’ of als ze op valse goden vertrouwen (Jesaja 1:15; 42:17). Maar hij luistert wel naar personen die oprecht berouw hebben van hun slechte daden en nederig tot hem terugkeren (Jesaja 1:16-19; 55:6, 7).
Context van Jeremia 11:11
In 647 v.Chr. stelde Jehovah Jeremia aan als zijn profeet. In de 40 jaar daarna waarschuwde Jeremia het volk van Juda voor Gods komende oordeel. Maar ze wilden niet naar hem luisteren. In die tijd schreef de profeet wat in Jeremia 11:11 staat. Toen de Babyloniërs in 607 v.Chr. Jeruzalem vernietigden, ging de profetie uiteindelijk in vervulling (Jeremia 6:6-8; 39:1, 2, 8, 9).
Het boek Jeremia bevat ook een boodschap van hoop. Jehovah zei: ‘Wanneer er 70 jaar in Babylon zijn vervuld, zal ik (…) mijn belofte nakomen door jullie naar deze plaats terug te brengen’ (Jeremia 29:10). Jehovah kwam zijn belofte na in 537 v.Chr., nadat de Meden en de Perzen Babylon hadden veroverd. Toen stond Jehovah zijn volk, dat over het Babylonische Rijk verspreid was, toe om terug te keren ‘naar deze plaats’ — hun thuisland. Daar konden ze de ware aanbidding herstellen (2 Kronieken 36:22, 23; Jeremia 29:14).
Bekijk deze korte video om een overzicht te krijgen van het boek Jeremia.
a Jehovah is de Nederlandse weergave van de vier Hebreeuwse letters voor de persoonlijke naam van God. In het artikel ‘Wie is Jehovah?’ kun je lezen waarom veel Bijbelvertalingen in plaats van Gods persoonlijke naam de titel Heer gebruiken.
b De Hebreeuwse Geschriften, vaak het Oude Testament genoemd, werden oorspronkelijk geschreven in het Hebreeuws en Aramees.