‘Eens gered, altijd gered’: Een Bijbelse lering?
Het antwoord uit de Bijbel
Nee, de lering ‘eens gered, altijd gered’ wordt niet ondersteund door de Bijbel. Iemand die door zijn geloof in Jezus Christus is gered, kan zijn geloof verliezen en ook de redding die daarmee gepaard gaat. De Bijbel zegt dat het veel moeite kost om ons geloof te behouden: iemand moet er ‘onvermoeid voor strijden’ (Judas 3, 5). Christenen uit de oudheid die Christus al hadden aanvaard, kregen de aansporing om ‘met vrees en beven hun eigen redding te bewerken’ (Filippenzen 2:12).
Bijbelteksten die de lering ‘eens gered, altijd gered’ weerleggen
De Bijbel waarschuwt tegen ernstige zonden waardoor iemand Gods Koninkrijk niet zou kunnen binnengaan (1 Korinthiërs 6:9-11; Galaten 5:19-21). Zulke waarschuwingen zouden nietszeggend zijn als iemand zijn redding niet zou kunnen verliezen. Maar de Bijbel laat zien dat iemand die gered is, die redding weer kan kwijtraken door er opnieuw een gewoonte van te maken ernstige zonden te begaan. Hebreeën 10:26 zegt bijvoorbeeld: ‘Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over’ (Hebreeën 6:4-6; 2 Petrus 2:20-22).
Om te illustreren hoe belangrijk het is je geloof niet te verliezen, vergeleek Jezus zichzelf met een wijnstok en zijn volgelingen met de ranken eraan. Sommige volgelingen zouden in eerste instantie door hun vruchten, of daden, laten zien dat ze geloof hadden, maar later door het verlies van hun geloof ‘als rank [zonder vruchten] buitengeworpen’ worden en hun redding verliezen (Johannes 15:1-6). De apostel Paulus gebruikte dezelfde soort vergelijking toen hij zei dat christenen die hun geloof verliezen, ‘weggekapt’ zullen worden (Romeinen 11:17-22).
Christenen moeten volgens de Bijbel ‘voortdurend waken’ (Mattheüs 24:42; 25:13). Iemand zal zijn redding verliezen als hij geestelijk in slaap valt. Dat kan door slechte dingen te doen, ‘werken die tot de duisternis behoren’, of door niet de goede dingen te doen die Jezus zijn volgelingen opdroeg (Romeinen 13:11-13; Openbaring 3:1-3).
Veel Bijbelteksten laten uitkomen dat degenen die gered zijn, alsnog tot het einde getrouw moeten volharden (Mattheüs 24:13; Hebreeën 10:36; 12:2, 3; Openbaring 2:10). De eerste-eeuwse christenen waren blij als ze hoorden dat geloofsgenoten volhardden (1 Thessalonicenzen 1:2, 3; 3 Johannes 3, 4). Zou het logisch zijn dat de Bijbel zo veel nadruk legt op volharding als degenen die niet volharden toch wel gered zouden worden?
De apostel Paulus had pas het gevoel dat zijn redding vaststond toen hij wist dat hij snel zou gaan sterven (2 Timotheüs 4:6-8). Eerder in zijn leven besefte hij dat hij zijn redding zou kunnen verliezen als hij zou toegeven aan verkeerde verlangens. Hij schreef: ‘Ik beuk mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden’ (1 Korinthiërs 9:27; Filippenzen 3:12-14).