Het eerste boek Koningen 14:1-31

  • Ahia’s profetie tegen Jerobeam (1-20)

  • Rehabeam regeert over Juda (21-31)

14  In die tijd werd Abi̱a, de zoon van Jero̱beam, ziek.  Daarom zei Jero̱beam tegen zijn vrouw: ‘Kom, vermom je, zodat ze je niet herkennen als de vrouw van Jero̱beam, en ga naar Silo. Daar woont de profeet Ahi̱a. Hij is degene die over mij heeft gezegd dat ik koning over dit volk zou worden.+  Neem tien broden, een paar koeken en een kruik honing mee, en ga naar hem toe. Hij zal je vertellen wat er met de jongen zal gebeuren.’  De vrouw van Jero̱beam deed wat hij had gezegd. Ze ging naar Silo+ en kwam bij het huis van Ahi̱a. Ahi̱a staarde voor zich uit, want hij kon door zijn ouderdom niet meer zien.  Maar Jehovah had tegen Ahi̱a gezegd: ‘De vrouw van Jero̱beam komt je raadplegen over haar zoon, want die is ziek. Ik zal je vertellen wat je tegen haar moet zeggen.* Als ze aankomt, zal ze verborgen houden wie ze is.’  Toen Ahi̱a haar voetstappen bij de deuropening hoorde, zei hij: ‘Kom binnen, vrouw van Jero̱beam. Waarom houd je verborgen wie je bent? Ik moet een harde boodschap aan je overbrengen.  Ga tegen Jero̱beam zeggen: “Dit zegt Jehovah, de God van Israël: ‘Ik heb je boven je volk verheven om je leider van mijn volk Israël te maken.+  Ik heb het koninkrijk van het huis van David weggescheurd en het aan jou gegeven.+ Maar jij bent niet als mijn dienaar David, die zich aan mijn geboden hield en die mij met zijn hele hart volgde door altijd te doen wat goed was in mijn ogen.+  Je hebt je nog erger gedragen dan alle anderen vóór jou. Je hebt voor jezelf een andere god en metalen* beelden gemaakt om mij te tergen,+ en je hebt mij de rug toegekeerd.+ 10  Daarom breng ik ellende over het huis van Jero̱beam. Ik zal in Israël alle mannen* van je familie uitroeien,* van hoog tot laag. Ik zal het huis van Jero̱beam helemaal wegvegen+ zoals je uitwerpselen opruimt totdat alles weg is! 11  Iedereen van je familie die in de stad sterft, zal door de honden opgegeten worden, en iedereen die op het veld sterft, zal door de vogels van de hemel opgegeten worden, want Jehovah heeft het gezegd.’” 12  Ga nu naar huis. Zodra je de stad binnengaat, zal het kind sterven. 13  Heel Israël zal over hem rouwen en hem begraven. Hij zal als enige van Jero̱beams familie in een graf worden gelegd, want hij is de enige van het huis van Jero̱beam in wie Jehovah, de God van Israël, iets goeds heeft gevonden. 14  Jehovah zal voor zichzelf iemand tot koning over Israël verheffen die het huis van Jero̱beam vanaf die dag zal uitroeien,*+ zelfs nu al. 15  Jehovah zal Israël slaan alsof het een rietstengel is die heen en weer wordt gezwiept in het water. Hij zal Israël wegrukken uit deze goede grond die hij aan hun voorouders heeft gegeven,+ en hij zal ze aan de andere kant van de Rivier* verstrooien+ omdat ze heilige palen* hebben gemaakt,+ waarmee ze Jehovah hebben getergd. 16  En hij zal Israël in de steek laten vanwege de zonden die Jero̱beam heeft begaan en waartoe hij Israël heeft aangezet.’+ 17  Toen vertrok Jero̱beams vrouw en ging terug naar Ti̱rza. Zodra ze haar voet op de drempel van het huis zette, stierf de jongen. 18  Ze begroeven hem dus, en heel Israël rouwde over hem, overeenkomstig het woord dat Jehovah via zijn dienaar, de profeet Ahi̱a, had gesproken. 19  De rest van de geschiedenis van Jero̱beam, de oorlogen die hij heeft gevoerd+ en hoe hij heeft geregeerd, is opgeschreven in het boek met historische verslagen van de koningen van Israël. 20  Jero̱beam regeerde 22 jaar. Toen ging hij rusten bij zijn voorvaders.+ Zijn zoon Na̱dab volgde hem als koning op.+ 21  Ondertussen was Reha̱beam, de zoon van Salomo, koning geworden in Juda. Reha̱beam was 41 jaar toen hij koning werd, en hij regeerde 17 jaar in Jeruzalem, de stad die Jehovah uit alle stammen van Israël gekozen had+ als de plaats voor zijn naam.+ De moeder van Reha̱beam was Na̱äma, de Ammonitische.+ 22  Juda deed wat slecht was in Jehovah’s ogen,+ en met hun zonden ergerden ze hem nog meer dan hun voorouders hadden gedaan.+ 23  Ook zij bleven offerhoogten, heilige zuilen en heilige palen+ voor zichzelf bouwen op elke hoge heuvel+ en onder elke bladerrijke boom.+ 24  Er waren ook tempelprostitués in het land.+ Ze deden dezelfde walgelijke dingen als de volken die Jehovah voor de Israëlieten had verdreven. 25  In het vijfde jaar van koning Reha̱beam rukte koning Si̱sak+ van Egypte tegen Jeruzalem op.+ 26  Hij roofde de schatten van het huis van Jehovah en de schatten van het huis* van de koning.+ Hij nam alles mee, ook alle gouden schilden die Salomo had gemaakt.+ 27  Daarom maakte koning Reha̱beam koperen schilden om ze te vervangen, en hij vertrouwde ze toe aan de hoofden van de wachters,* die de ingang van het huis van de koning bewaakten. 28  Steeds wanneer de koning naar het huis van Jehovah ging, droegen de wachters de schilden, en ze brachten die dan weer terug naar het wachtlokaal. 29  De rest van de geschiedenis van Reha̱beam, alles wat hij heeft gedaan, is opgeschreven in het boek met historische verslagen van de koningen van Juda.+ 30  Er was constant oorlog tussen Reha̱beam en Jero̱beam.+ 31  Toen ging Reha̱beam rusten bij zijn voorvaders en hij werd begraven bij zijn voorvaders in de Stad van David.+ Zijn moeder was Na̱äma, de Ammonitische.+ Zijn zoon Abi̱am*+ volgde hem als koning op.

Voetnoten

Of ‘dit en dat moet je tegen haar zeggen’.
Of ‘gegoten’.
Of ‘verwijderen’. Lett.: ‘afsnijden’.
Lett.: ‘iedereen die tegen een muur plast’. In het Hebreeuws een uiting van minachting waarmee op mannen werd gedoeld.
Of ‘verwijderen’. Lett.: ‘afsnijden’.
D.w.z. de Eufraat.
Of ‘paleis’.
Lett.: ‘hardlopers’.
Ook Abia genoemd.