Daniël 9:1-27

  • Daniël bekent schuld in gebed (1-19)

    • Jeruzalem 70 jaar in puin (2)

  • Gabriël komt bij Daniël (20-23)

  • Profetie 70 weken (24-27)

    • Messias verschijnt na 69 weken (25)

    • Messias wordt verwijderd (26)

    • Stad en heilige plaats vernietigd (26)

9  In het eerste jaar van Dari̱us,+ de zoon van Ahasve̱ros — een afstammeling van de Meden die koning was gemaakt over het koninkrijk van de Chaldeeën+ —  in zijn eerste regeringsjaar, onderscheidde ik, Daniël, aan de hand van de boeken* hoeveel jaar Jeruzalem in puin zou liggen+ volgens het woord van Jehovah tot de profeet Jeremia, namelijk 70 jaar.+  Toen wendde ik me* met smeekgebeden tot Jehovah, de ware God, vastend+ en in zak en as.  Ik bad tot Jehovah, mijn God, en ik bekende schuld en zei: ‘O Jehovah, ware God, grote en ontzagwekkende God, u houdt u aan uw verbond* en toont loyale liefde+ voor iedereen die van u houdt en uw geboden naleeft.+  We hebben gezondigd, gedaan wat verkeerd was en slecht gehandeld, en we zijn in opstand gekomen.+ We zijn van uw geboden en uw bepalingen afgeweken.  We hebben niet geluisterd naar uw dienaren, de profeten,+ die in uw naam hebben gesproken tot onze koningen, onze vorsten, onze voorouders en het hele volk.*  Jehovah, u bent rechtvaardig, maar wij moeten ons schamen,* ook vandaag — heel Israël, onder wie de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem, degenen dichtbij en ver weg, in alle landen waarheen u ze hebt verdreven omdat ze u ontrouw waren.+  Jehovah, we moeten ons schamen,* en ook onze koningen, onze vorsten en onze voorouders, want we hebben tegen u gezondigd.  Jehovah, onze God, u bent barmhartig en vergeeft graag,+ hoewel we tegen u in opstand zijn gekomen.+ 10  We hebben niet geluisterd naar uw stem, Jehovah, onze God, door de wetten na te leven die u ons hebt voorgehouden via uw dienaren, de profeten.+ 11  Heel Israël heeft uw wet overtreden en is afgeweken door niet naar uw stem te luisteren. Daarop hebt u de vloek en de gezworen eed over ons uitgestort waarover geschreven staat in de wet van Mozes, de dienaar van de ware God,+ want we hebben tegen u gezondigd. 12  U hebt groot onheil over ons gebracht en zo de woorden uitgevoerd die u had gesproken tegen ons+ en tegen de leiders die ons bestuurden.* Onder de hele hemel is nooit zoiets gebeurd als wat in Jeruzalem is gebeurd.+ 13  Al die ellende is over ons gekomen zoals in de wet van Mozes geschreven staat,+ en toch hebben we niet uw gunst gezocht, Jehovah, onze God, door ons van onze zonde af te keren+ en door inzicht te tonen in uw waarheid.* 14  Jehovah, u bleef waakzaam en bracht onheil over ons, want Jehovah, onze God, u bent rechtvaardig in alles wat u doet. En toch hebben we niet naar uw stem geluisterd.+ 15  O Jehovah, onze God, die uw volk met een sterke hand uit Egypte hebt geleid+ en een naam voor uzelf hebt gemaakt tot de dag van vandaag+ — we hebben gezondigd en gedaan wat verkeerd was. 16  Jehovah, u doet altijd wat rechtvaardig is.+ Wend daarom alstublieft uw grote woede af van uw stad Jeruzalem, uw heilige berg. Want vanwege onze zonden en de fouten van onze voorouders zijn Jeruzalem en uw volk een mikpunt van spot voor iedereen om ons heen.+ 17  O onze God, luister naar het gebed en de smeekbeden van uw dienaar. Laat omwille van uzelf, Jehovah, het licht van uw gelaat schijnen over uw heiligdom,+ dat verwoest is.+ 18  Open uw oor, o mijn God, en luister! Open toch uw ogen en zie de verwoesting van de stad die naar uw naam genoemd is. Want we richten geen smeekgebeden tot u vanwege onze rechtvaardige daden maar vanwege uw grote barmhartigheid.+ 19  O Jehovah, luister toch. O Jehovah, vergeef toch.+ O Jehovah, heb toch aandacht voor ons en grijp in! Stel het niet uit, omwille van uzelf, mijn God, want uw stad en uw volk dragen uw naam.’*+ 20  Terwijl ik nog sprak en bad en ik mijn zonde en de zonde van mijn volk Israël bekende en mijn verzoek om gunst over de heilige berg van mijn God voorlegde aan Jehovah, mijn God,+ 21  ja, nog terwijl ik mijn gebed uitsprak, kwam de man Gabriël+ bij me, die ik eerder in het visioen had gezien.+ Het was rond de tijd van het avondoffer en ik was volledig uitgeput. 22  Hij gaf me begrip en zei: ‘Daniël, ik ben gekomen om je inzicht en begrip te geven. 23  Bij het begin van je smeekgebed is er een woord uitgegaan, en ik ben gekomen om het aan je over te brengen, want je bent heel geliefd.*+ Let dus goed op en probeer het visioen te begrijpen. 24  Er zijn voor je volk en je heilige stad+ 70 weken* vastgesteld om de overtreding te beëindigen, om een eind te maken aan zonde,+ om verzoening te doen voor fouten,+ om eeuwige rechtvaardigheid te brengen,+ om het visioen en de profetie* te verzegelen+ en om het heilige der heiligen* te zalven. 25  Je moet dit weten en begrijpen: vanaf het moment dat het woord uitgaat om Jeruzalem te herstellen+ en te herbouwen tot Messi̱as*+ de Leider+ zullen er 7 weken voorbijgaan en ook 62 weken.+ Ze zal hersteld en herbouwd worden, met een plein en een gracht, maar in moeilijke tijden. 26  Na de 62 weken zal de Messi̱as worden verwijderd,*+ met niets voor zichzelf.+ Het volk van een leider die komt, zal de stad en de heilige plaats vernietigen.+ Het einde ervan zal zijn door de vloed. En tot het einde zal er oorlog zijn, er is besloten tot verwoestingen.+ 27  Hij zal het verbond voor de velen één week van kracht laten blijven. Op de helft van de week zal hij slachtoffer en offergave laten ophouden.+ Op de vleugel van walgelijke dingen zal degene komen die verwoesting veroorzaakt,+ en tot aan de vernietiging zal wat besloten is ook worden uitgestort over degene die woest ligt.’

Voetnoten

D.w.z. de heilige geschriften.
Lett.: ‘mijn gezicht’.
Lett.: ‘volk van het land’.
Lett.: ‘van ons is de schaamte van gezicht’.
Lett.: ‘van ons is de schaamte van gezicht’.
Lett.: ‘onze rechters die rechtspraken over ons’.
Of ‘trouw’.
Lett.: ‘uw naam is over (...) uitgeroepen’.
Of ‘zeer begeerd’, ‘zeer gerespecteerd’.
Of ‘het allerheiligste’.
Lett.: ‘profeet’.
D.w.z. jaarweken.
Of ‘de Gezalfde’.
Of ‘gedood’. Lett.: ‘afgesneden’.