Ezechiël 3:1-27

  • Ezechiël moet boekrol opeten (1-15)

  • Ezechiël aangesteld als wachter (16-27)

    • Nalatigheid leidt tot bloedschuld (18-21)

3  Daarna zei hij tegen me: ‘Mensenzoon, eet wat je wordt voorgehouden.* Eet deze boekrol en ga, spreek tot het huis van Israël.’+  Ik opende mijn mond en hij liet me de boekrol eten.  Hij zei tegen me: ‘Mensenzoon, eet de boekrol die ik je geef en vul je buik ermee.’ Ik begon de boekrol op te eten en in mijn mond was hij zo zoet als honing.+  Hij zei tegen me: ‘Mensenzoon, ga naar het huis van Israël en spreek mijn woorden tot hen.  Want je wordt niet gestuurd naar een onverstaanbaar volk met een onbekende taal maar naar het huis van Israël.  Je wordt niet gestuurd naar veel onverstaanbare volken met onbekende talen waarvan je de woorden niet begrijpt. Als ik je naar hen zou sturen, zouden ze naar je luisteren.+  Maar het huis van Israël zal weigeren naar je te luisteren, want ze willen niet naar mij luisteren.+ Het hele huis van Israël is koppig en hardvochtig.*+  Luister! Ik maak jouw gezicht net zo hard als hun gezicht en jouw voorhoofd net zo hard als hun voorhoofd.+  Ik maak je voorhoofd als een diamant, harder dan vuursteen.+ Wees niet bang voor hen en heb geen angst voor hun blikken,+ want het is een opstandig huis.’ 10  Hij zei verder tegen me: ‘Mensenzoon, neem alle woorden die ik tot je spreek ter harte en luister ernaar. 11  Ga naar de ballingen van je volk*+ en spreek tot hen. Zeg tegen hen: “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah”, of ze nu willen luisteren of niet.’+ 12  Toen voerde een geest me mee+ en ik hoorde achter me een zwaar dreunend geluid: ‘Laat de glorie van Jehovah geprezen worden vanaf zijn plaats.’ 13  Ik hoorde het geluid van de vleugels van de levende wezens toen die elkaar raakten,+ het geluid van de wielen ernaast+ en het geluid van een zwaar gedreun. 14  En de geest tilde me op en voerde me mee. Bitter gestemd en woedend* ging ik mee, en de hand van Jehovah rustte sterk op mij. 15  Zo ging ik naar de ballingen in Tel-Abi̱b, die bij de rivier de Ke̱bar+ woonden, en ik verbleef waar zij woonden. Verdoofd+ bleef ik zeven dagen in hun midden. 16  Na zeven dagen kwam het woord van Jehovah tot mij: 17  ‘Mensenzoon, ik heb jou aangesteld als wachter voor het huis van Israël.+ En als je een woord uit mijn mond hoort, moet je hen namens mij waarschuwen.+ 18  Als ik tegen een slecht mens zeg: “Je zult beslist sterven”, maar je waarschuwt hem niet en je zegt niets om hem te waarschuwen dat hij zijn slechte weg moet verlaten zodat hij blijft leven,+ dan zal hij voor zijn zonde sterven omdat hij slecht is+ maar roep ik jou ter verantwoording voor zijn bloed.*+ 19  Maar als je een slecht mens waarschuwt en hij zich niet afkeert van zijn slechtheid en van zijn slechte weg, dan zal hij voor zijn zonde sterven maar zul jij je eigen leven* redden.+ 20  Als een rechtvaardige zich afkeert van zijn rechtvaardigheid en doet wat slecht is,* dan zal ik een struikelblok voor hem leggen en zal hij sterven.+ Als je hem niet hebt gewaarschuwd, dan zal hij voor zijn zonde sterven en worden zijn rechtvaardige daden vergeten maar roep ik jou ter verantwoording voor zijn bloed.*+ 21  Maar als je de rechtvaardige hebt gewaarschuwd niet te zondigen en hij zondigt niet, dan blijft hij beslist in leven omdat hij gewaarschuwd is+ en zul jij je eigen leven* hebben gered.’ 22  De hand van Jehovah kwam daar op mij en hij zei tegen me: ‘Sta op, ga naar de vallei. Daar zal ik met je spreken.’ 23  Ik stond dus op en ging naar de vallei. Daar was de glorie van Jehovah,+ net als de glorie die ik bij de rivier de Ke̱bar+ had gezien, en ik liet me voorover op de grond vallen. 24  Toen kwam er geest in mij die me op mijn voeten liet staan.+ Hij sprak tegen me en zei: ‘Ga je huis in en sluit je daar op. 25  Ze zullen je vastbinden met touwen, mensenzoon, zodat je niet meer onder hen kunt komen. 26  Ik zal je tong aan je gehemelte laten vastkleven. Je zult stom zijn en hen niet kunnen terechtwijzen, want het is een opstandig huis. 27  Maar als ik met je spreek, zal ik je mond openen. En je moet tegen hen zeggen:+ “Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah.” Wie dan luistert, die luistert,+ en wie niet wil luisteren, die luistert maar niet. Het is nu eenmaal een opstandig huis.+

Voetnoten

Lett.: ‘eet wat je vindt’.
Of ‘hard van hoofd en hart’.
Lett.: ‘van de zonen van je volk’.
Lett.: ‘in de woede van mijn geest’.
Of ‘eis ik zijn bloed van jou terug’.
Of ‘ziel’.
Of ‘en onrecht doet’.
Of ‘eis ik zijn bloed van jou terug’.
Of ‘ziel’.