Volgens Mattheüs 12:1-50

  • Jezus ‘Heer van de sabbat’ (1-8)

  • Verschrompelde hand genezen (9-14)

  • Gods geliefde dienaar (15-21)

  • Demonen uitgedreven door heilige geest (22-30)

  • Onvergeeflijke zonde (31, 32)

  • Boom herkend aan vruchten (33-37)

  • Teken van Jona (38-42)

  • Als onreine geest terugkomt (43-45)

  • Jezus’ moeder en broers (46-50)

12  Op een keer liep Jezus door de graanvelden. Het was sabbat. Zijn discipelen kregen honger en begonnen aren te plukken en ervan te eten.+  Toen de farizeeën dat zagen, zeiden ze tegen hem: ‘Kijk! Uw discipelen doen iets wat op de sabbat verboden is.’+  Hij zei tegen ze: ‘Hebben jullie niet gelezen wat David deed toen hij en zijn mannen honger hadden?+  Hij ging het huis van God binnen en ze aten van de toonbroden,*+ terwijl dat hem en zijn mannen niet was toegestaan, maar alleen de priesters.+  Of hebben jullie niet in de wet gelezen dat de priesters op de sabbat in de tempel de sabbat ontwijden en toch onschuldig blijven?+  Maar ik zeg jullie dat hier iets groters is dan de tempel.+  Als jullie de betekenis van deze woorden hadden begrepen: “Ik wil barmhartigheid+ en geen slachtoffers”,+ zouden jullie onschuldige mensen niet hebben veroordeeld.  Want de Mensenzoon is Heer van de sabbat.’+  Toen vertrok hij en ging hun synagoge in. 10  Daar was een man met een verschrompelde* hand.+ Omdat ze een reden zochten om Jezus te beschuldigen, vroegen ze hem: ‘Is het toegestaan op de sabbat iemand te genezen?’+ 11  Hij antwoordde: ‘Als je maar één schaap hebt en dat schaap valt op de sabbat in een kuil, zou je dan geen moeite doen om het eruit te halen?+ 12  Een mens is toch veel meer waard dan een schaap! Het is dus toegestaan om op de sabbat iets goeds te doen.’ 13  Toen zei hij tegen de man: ‘Steek je hand uit.’ Dat deed de man en zijn hand werd weer even gezond als zijn andere hand. 14  Vervolgens gingen de farizeeën naar buiten en smeedden plannen om hem uit de weg te ruimen. 15  Jezus kwam het te weten en vertrok. Veel mensen volgden hem+ en hij genas ze allemaal, 16  maar hij zei nadrukkelijk dat ze niet bekend mochten maken wie hij was.+ 17  Zo werd vervuld wat via de profeet Jesaja was gezegd: 18  ‘Kijk! Mijn geliefde dienaar,+ die ik gekozen heb en die ik* heb goedgekeurd!+ Ik zal hem mijn geest geven+ en hij zal de volken duidelijk maken wat gerechtigheid is. 19  Hij zal niet ruziën+ of schreeuwen, en niemand zal op straat* zijn stem horen. 20  Een geknakt riet zal hij niet afbreken en een lamp met een smeulende pit zal hij niet doven,+ tot hij het recht laat zegevieren. 21  En op zijn naam zullen de volken hun hoop vestigen.’+ 22  Toen werd er een blinde man bij hem gebracht die door demonen bezeten was en niet kon praten. Hij genas de man, zodat hij weer kon zien en praten. 23  De mensen stonden versteld en zeiden: ‘Zou dit de Zoon van David zijn?’ 24  De farizeeën hoorden het en zeiden: ‘Deze man kan de demonen alleen maar uitdrijven door Beë̱lzebub,* de heerser van de demonen.’+ 25  Omdat hij wist wat ze dachten, zei hij tegen ze: ‘Elk koninkrijk waar verdeeldheid is, komt ten val, en geen stad of huis waar verdeeldheid is, houdt stand. 26  Dat geldt ook voor Satan: als hij Satan uitdrijft, keert hij zich tegen zichzelf. Hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? 27  En als ik door Beë̱lzebub de demonen uitdrijf, door wie drijven jullie zonen ze dan uit? Daarom zullen zij jullie veroordelen. 28  Maar als ik de demonen uitdrijf door Gods geest, dan is Gods Koninkrijk ongemerkt bij jullie gekomen.+ 29  Of hoe kan iemand het huis van een sterke man binnendringen en zijn bezittingen stelen als hij hem niet eerst vastbindt? Pas dan kan hij zijn huis leeghalen. 30  Wie niet aan mijn kant staat, is tegen mij, en wie niet met mij samenbrengt, drijft uiteen.+ 31  Daarom zeg ik jullie: elke vorm van zonde en lastering zal de mensen worden vergeven, maar als iemand tegen de geest lastert, zal dat hem niet worden vergeven.+ 32  Als iemand bijvoorbeeld kwaadspreekt over de Mensenzoon, zal dat hem worden vergeven.+ Maar als iemand kwaadspreekt over de heilige geest, zal het hem niet worden vergeven. Niet in dit tijdperk* en ook niet in het tijdperk dat nog moet komen.+ 33  Als je een goede boom hebt, zijn ook de vruchten goed. Maar als je een slechte boom hebt, zijn de vruchten slecht. Een boom herken je dus aan zijn vruchten.+ 34  Addergebroed!*+ Hoe kunnen jullie iets goeds zeggen terwijl jullie zelf slecht zijn? Waar het hart vol van is, loopt de mond van over.+ 35  Een goed mens haalt goede dingen tevoorschijn uit zijn voorraad met goede dingen, maar een slecht mens haalt slechte dingen tevoorschijn uit zijn voorraad met slechte dingen.+ 36  Ik zeg jullie dat de mensen op de Oordeelsdag verantwoording zullen afleggen+ voor elk zinloos woord dat ze zeggen.* 37  Want op grond van je woorden zul je rechtvaardig worden verklaard en op grond van je woorden zul je worden veroordeeld.’ 38  Sommige schriftgeleerden en farizeeën zeiden toen tegen hem: ‘Meester, laat ons een teken zien.’+ 39  Hij antwoordde: ‘Een verdorven en ontrouwe* generatie blijft om een teken vragen, maar ze zullen geen ander teken krijgen dan het teken van de profeet Jona.+ 40  Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de enorme vis zat,+ zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde zijn.+ 41  In het oordeel zullen de inwoners van Ninevé samen met deze generatie opstaan en hen veroordelen, want zij hadden berouw toen Jona tot ze predikte.+ Maar kijk! Meer dan Jona is hier.+ 42  De koningin van het Zuiden zal in het oordeel samen met deze generatie een opstanding krijgen en hen veroordelen, want zij kwam van de einden van de aarde om de wijsheid van Salomo te horen.+ Maar kijk! Meer dan Salomo is hier.+ 43  Wanneer een onreine geest iemand verlaat, trekt hij door dorre streken op zoek naar een rustplaats, maar vindt die niet.+ 44  Dan zegt hij: “Ik ga terug naar het huis dat ik verlaten heb.” Als hij daar aankomt, ziet hij dat het leegstaat en dat het schoongeveegd en versierd is. 45  Vervolgens gaat hij zeven andere geesten halen die nog slechter zijn dan hijzelf en ze gaan naar binnen om er te wonen. Uiteindelijk is die man er dus nog erger aan toe dan voor die tijd.+ Zo zal het ook gaan met deze verdorven generatie.’ 46  Terwijl Jezus nog tegen de mensen praatte, wilden zijn moeder en broers+ hem spreken.+ Ze stonden buiten en 47  daarom zei iemand tegen hem: ‘Kijk! Uw moeder en uw broers staan buiten en willen u graag spreken.’ 48  Maar hij antwoordde: ‘Wie is mijn moeder, en wie zijn mijn broers?’ 49  Met een gebaar naar zijn discipelen zei hij: ‘Kijk, mijn moeder en mijn broers!+ 50  Want iedereen die de wil doet van mijn Vader in de hemel, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.’+

Voetnoten

Of ‘broden van de voorzetting’.
Of ‘verlamde’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘de brede straten’, ‘de pleinen’.
Een benaming voor Satan.
Of ‘samenstel van dingen’. Zie Woordenlijst.
Of ‘kinderen van adders!’
Of ‘voor hun schadelijke spraak’.
Of ‘en overspelige’.