Deuteronomium 31:1-30

  • Mozes zal binnenkort sterven (1-8)

  • Wet in openbaar voorlezen (9-13)

  • Jozua aangesteld (14, 15)

  • Israëls opstandigheid voorzegd (16-30)

31  Vervolgens sprak Mozes de volgende woorden tot heel Israël:  ‘Ik ben nu 120 jaar oud.+ Ik kan niet langer jullie leider zijn,* want Jehovah heeft tegen mij gezegd: “Jij zult deze Jordaan niet oversteken.”+  Jehovah, je God, zal voor jullie uit gaan naar de overkant en hijzelf zal deze volken voor jullie uitroeien, en jullie moeten ze verdrijven.+ Jozua is degene die jullie naar de overkant zal leiden,+ zoals Jehovah heeft gezegd.  Jehovah zal hetzelfde met hen doen als hij heeft gedaan met Si̱hon+ en Og,+ de koningen van de Amorieten, en met hun land, toen hij hen uitroeide.+  Jehovah zal hen voor jullie verslaan, en jullie moeten met hen handelen in overeenstemming met het hele gebod dat ik jullie heb gegeven.+  Wees moedig en sterk.+ Wees niet bang voor ze en laat je niet door angst verlammen,+ want Jehovah, je God, zelf trekt met je mee. Hij zal je nooit in de steek laten en je nooit verlaten.’+  Toen riep Mozes Jozua bij zich en zei voor de ogen van heel Israël tegen hem: ‘Wees moedig en sterk,+ want jij zult dit volk binnenleiden in het land dat Jehovah met een eed aan hun voorvaders beloofd heeft, en jij zult het aan ze geven als erfdeel.+  Jehovah zelf trekt voor je uit en hij zal steeds met je zijn.+ Hij zal je nooit in de steek laten en je nooit verlaten. Wees niet bang en laat je niet afschrikken.’+  Vervolgens schreef Mozes deze wet op+ en gaf die aan de Levitische priesters, die de ark van Jehovah’s verbond dragen, en aan alle oudsten van Israël. 10  Mozes gaf hun de opdracht: ‘Aan het eind van elk zevende jaar, op de vastgestelde tijd in het jaar van kwijtschelding,+ tijdens het Loofhuttenfeest,+ 11  wanneer heel Israël komt om voor Jehovah, je God, te verschijnen+ op de plaats die hij uitkiest, moet je deze wet in aanwezigheid van heel Israël voorlezen.+ 12  Roep het volk bijeen,+ de mannen, de vrouwen, de kinderen* en de vreemdelingen die in jullie steden* wonen. Laat ze luisteren en leren over Jehovah, je God, zodat ze ontzag voor hem krijgen en zich strikt houden aan alle woorden van deze wet. 13  Dan zullen hun zonen die deze wet nog niet kennen, luisteren+ en zullen ze leren ontzag te hebben voor Jehovah, je God, al de tijd dat jullie in het land wonen dat jullie aan de overkant van de Jordaan in bezit gaan nemen.’+ 14  Toen zei Jehovah tegen Mozes: ‘Luister, de tijd dat je zult sterven, is gekomen.+ Roep Jozua en ga samen naar* de tent van samenkomst, dan kan ik de leiding aan hem overdragen.’+ Mozes en Jozua gingen dus naar de tent van samenkomst. 15  Toen verscheen Jehovah in de wolkkolom bij de tent, en de wolkkolom bleef bij de ingang van de tent staan.+ 16  Jehovah zei tegen Mozes: ‘Luister, je zult binnenkort sterven,* en dit volk zal de vreemde goden gaan vereren* die ze zullen aantreffen in het land waar ze naartoe gaan.+ Ze zullen mij verlaten+ en het verbond dat ik met hen heb gesloten, verbreken.+ 17  Dan zal mijn woede tegen hen oplaaien,+ en ik zal hen verlaten+ en mijn gezicht voor hen verbergen,+ totdat ze verslonden zijn. Nadat ze door veel ellende en rampen zijn getroffen,+ zullen ze zeggen: “Deze ellende overkomt ons vast omdat onze God niet in ons midden is.”+ 18  Maar ik zal op die dag mijn gezicht verborgen houden vanwege alle slechte dingen die ze hebben gedaan door zich tot andere goden te keren.+ 19  Schrijf nu dit lied voor jezelf op+ en leer het aan de Israëlieten.+ Laat ze het uit hun hoofd leren,* zodat dit lied voor mij een getuige kan zijn tegen het volk Israël.+ 20  Wanneer ik ze in het land breng dat ik hun voorvaders met een eed beloofd heb+ — een land dat overvloeit van melk en honing+ — en ze volop te eten hebben en het goed met ze gaat,*+ dan zullen ze zich tot andere goden keren en die gaan vereren en mij met minachting behandelen en mijn verbond verbreken.+ 21  Als ze dan door veel ellende en rampen worden getroffen,+ zal dit lied ook voor hen als een getuige dienen (want hun nakomelingen mogen het niet vergeten), want ik ken heel goed de neiging die zich bij hen heeft ontwikkeld,+ zelfs al voordat ik ze in het land breng dat ik hun met een eed heb beloofd.’ 22  Op die dag schreef Mozes dus dit lied en hij leerde het aan de Israëlieten. 23  Toen droeg hij* de leiding over aan Jozua,+ de zoon van Nun, en zei: ‘Wees moedig en sterk,+ want jij zult de Israëlieten binnenleiden in het land dat ik hun met een eed heb beloofd,+ en ik zal steeds met je zijn.’ 24  Zodra Mozes klaar was met het opschrijven van alle woorden van deze wet in een boek,+ 25  gaf hij de Levieten die de ark van Jehovah’s verbond dragen de opdracht: 26  ‘Leg dit wetboek+ naast de ark+ van het verbond van Jehovah, je God. Daar zal het dienen als een getuige tegen jullie. 27  Want ik weet zelf heel goed hoe opstandig+ en koppig*+ jullie zijn. Als jullie tijdens mijn leven al zo opstandig tegen Jehovah zijn geweest, hoe zal het dan gaan na mijn dood? 28  Laat alle oudsten van jullie stammen en alle beambten bij me komen, dan zal ik in hun aanwezigheid deze woorden spreken, en ik zal de hemel en de aarde als getuigen tegen hen oproepen.+ 29  Want ik weet heel goed dat jullie na mijn dood slechte dingen zullen doen+ en zullen afwijken van de weg die ik jullie geboden heb. Aan het einde van de dagen zullen jullie getroffen worden door ellende,+ omdat jullie zullen doen wat slecht is in Jehovah’s ogen door hem te tergen met het werk van jullie handen.’ 30  In aanwezigheid van de hele gemeente van Israël droeg Mozes vervolgens de woorden van dit lied voor, van begin tot eind:+

Voetnoten

Lett.: ‘uit- en ingaan’.
Lett.: ‘kleinen’.
Lett.: ‘binnen je poorten’.
Of ‘neem jullie plaatsen in bij’.
Of ‘geestelijke prostitutie bedrijven met’.
Lett.: ‘je bij je voorvaders neerleggen’.
Lett.: ‘leg het in hun mond’.
Lett.: ‘vet worden’.
Kennelijk God.
Lett.: ‘hard van nek’.