Exodus 2:1-25

  • Mozes geboren (1-4)

  • Dochter farao adopteert Mozes (5-10)

  • Mozes vlucht naar Midian, trouwt met Zippora (11-22)

  • God hoort hulpgeroep Israëlieten (23-25)

2  Rond die tijd trouwde een man van het huis van Levi met een dochter van Levi.+  De vrouw werd zwanger en bracht een zoon ter wereld. Ze zag hoe mooi hij was en hield hem drie maanden lang verborgen.+  Toen ze hem niet langer kon verbergen,+ nam ze een mand* van papyrus, bestreek die met asfalt en pek en legde het kind erin. Ze zette de mand tussen het riet aan de oever van de Nijl.  Zijn zus+ bleef in de buurt om te kijken wat er met hem zou gebeuren.  Op een bepaald moment kwam de dochter van de farao naar de Nijl om te baden. Terwijl haar dienaressen langs de oever van de Nijl liepen, zag ze opeens de mand tussen het riet en ze stuurde meteen haar slavin om de mand te halen.+  Ze maakte de mand open en zag het kind. Het jongetje huilde en ze had medelijden met hem, maar ze zei: ‘Het is een kind van de Hebreeën.’  Toen zei zijn zus tegen de dochter van de farao: ‘Zal ik een Hebreeuwse voedster halen die het kind voor u kan voeden?’  ‘Dat is goed’, zei de dochter van de farao. Meteen ging het meisje de moeder van het kind+ halen.  De dochter van de farao zei tegen haar: ‘Neem het kind mee en voed het voor mij. Ik zal je ervoor betalen.’ De vrouw nam het kind dus mee en voedde het. 10  Toen het kind wat ouder was, bracht ze het naar de dochter van de farao, en die nam hem aan als haar zoon.+ Ze gaf hem de naam Mozes,* ‘want’, zei ze, ‘ik heb hem uit het water getrokken’.+ 11  Toen Mozes volwassen was geworden,* ging hij op een keer naar zijn Hebreeuwse broeders. Hij zag de zware dwangarbeid+ die ze moesten doen en hij was er ook getuige van dat een Egyptenaar een van hen afranselde. 12  Hij keek om zich heen en toen hij verder niemand zag, doodde hij de Egyptenaar en verborg hem onder het zand.+ 13  De volgende dag ging hij er weer op uit en zag twee Hebreeuwse mannen met elkaar vechten. Hij vroeg aan degene die ongelijk had: ‘Waarom sla je iemand van je eigen volk?’+ 14  De man antwoordde: ‘Wie heeft jou als leider en rechter over ons aangesteld? Ben je soms van plan mij ook te doden, net als die Egyptenaar?’+ Mozes schrok en dacht: het is dus bekend geworden! 15  Toen de farao hiervan hoorde, wilde hij Mozes doden. Maar Mozes vluchtte voor de farao. Hij kwam in het land Mi̱dian+ terecht en ging daar bij een put zitten. 16  De priester van Mi̱dian+ had zeven dochters. Ze kwamen water putten en vulden de drinkbakken om de kudde van hun vader te drinken te geven. 17  Maar zoals altijd kwamen er herders die hen wegjoegen. Daarop kwam Mozes de vrouwen te hulp* en gaf de kudde te drinken. 18  Toen ze thuiskwamen bij hun vader Re̱huël,*+ vroeg hij verbaasd: ‘Hoe komt het dat jullie vandaag zo snel terug zijn?’ 19  Ze antwoordden: ‘Een Egyptenaar+ heeft ons gered van de herders, en hij heeft zelfs water voor ons geput en de kudde te drinken gegeven.’ 20  Hij zei tegen zijn dochters: ‘Waar is hij dan? Waarom hebben jullie de man daar achtergelaten? Ga hem halen, dan kan hij bij ons komen eten.’ 21  Hierna stemde Mozes erin toe bij de man te gaan wonen, en Re̱huël gaf zijn dochter Zippo̱ra+ aan Mozes tot vrouw. 22  Later kreeg ze een zoon en Mozes noemde hem Ge̱rsom,*+ want hij zei: ‘Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.’+ 23  Na lange tijd* stierf de koning van Egypte,+ maar nog steeds gingen de Israëlieten gebukt onder de slavernij en klaagden ze luid. En hun hulpgeroep bleef opstijgen naar de ware God.+ 24  Na verloop van tijd luisterde God naar hun jammerkreten+ en God dacht aan zijn verbond* met Abraham, Isaäk en Jakob.+ 25  God zag dus de ellende van de Israëlieten en trok zich hun lot aan.

Voetnoten

Of ‘arkje’, ‘kistje’.
Bet.: ‘uitgetrokken’, d.w.z. uit het water gered.
Of ‘terwijl Mozes sterk werd’.
Of ‘verdedigde (...) de vrouwen’.
D.w.z. Jethro.
Bet.: ‘een inwonende vreemdeling daar’.
Lett.: ‘vele dagen’.