Habakuk 1:1-17

  • Profeet roept om hulp (1-4)

    • ‘Hoelang, Jehovah?’ (2)

    • ‘Waarom laat u onderdrukking toe?’ (3)

  • God laat Chaldeeën oordeel voltrekken (5-11)

  • Profeet pleit bij Jehovah (12-17)

    • ‘Mijn God, u sterft niet’ (12)

    • ‘U bent te zuiver om kwaad aan te zien’ (13)

1  Een uitspraak die de profeet Ha̱bakuk* in een visioen heeft gezien:   Hoelang moet ik om hulp roepen, Jehovah? Wanneer zult u luisteren?+ Hoelang moet ik om hulp vragen bij geweld? Wanneer zult u ingrijpen?*+   Waarom laat u mij onrecht zien? En waarom laat u onderdrukking toe? Waarom is er verwoesting en geweld om mij heen? En waarom is er zo veel ruzie en strijd?   Zo wordt de wet krachteloosen krijgt het recht zijn loop niet. De slechten overheersen de rechtvaardigen,daarom wordt het recht verdraaid.+   ‘Kijk naar de volken en let goed op! Staar vol verbazing en sta versteld. Want in jullie tijd zal er iets gebeurendat je niet zult geloven, zelfs al wordt het je verteld.+   Want ik laat de Chaldeeën opstaan,+het meedogenloze, onstuimige volk. Ze doorkruisen grote delen van de aardeom andermans huizen in bezit te nemen.+   Ze zijn afschrikwekkend en angstaanjagend. Eigenmachtig bepalen ze recht en gezag.*+   Hun paarden zijn sneller dan luipaarden,ze zijn feller dan wolven in de avond.+ In galop komen hun oorlogspaarden eraan,van verre komen hun paarden. Als een arend duiken ze op hun prooi.+   Ze zijn allemaal uit op geweld.+ Hun verzamelde gezichten zijn als de oostenwind+en ze rapen gevangenen bijeen als zand. 10  Ze drijven de spot met koningenen lachen om bestuurders.+ Ze lachen om elke vesting.+ Ze hopen wat aarde op* en nemen haar in. 11  Dan rukken ze op als de wind en trekken verder,maar ze zullen schuldig zijn,+omdat ze hun kracht aan hun god toeschrijven.’*+ 12  Bent u er niet al eeuwig, Jehovah?+ Mijn God, mijn Heilige, u sterft niet.*+ U hebt ze aangesteld om een oordeel te voltrekken, Jehovah. U hebt ze aangewezen om te straffen,*+ mijn Rots.+ 13  Uw ogen zijn te zuiver om het kwaad aan te zienen slechtheid kunt u niet verdragen.+ Waarom verdraagt u dan verraders+en zwijgt u als een slecht man iemand verslindt die rechtvaardiger is dan hijzelf?+ 14  Waarom maakt u mensen als vissen in de zee,als kruipende dieren zonder leider? 15  Hij* haalt ze allemaal met een vishaak op. Hij vangt ze in zijn sleepnet,verzamelt ze in zijn visnet. Daarom is hij blij en vrolijk.+ 16  Daarom brengt hij slachtoffers aan zijn sleepneten offert hij aan* zijn visnet. Want daaraan dankt hij zijn rijke* vangst,zijn goede voedsel. 17  Zal hij dan zijn sleepnet blijven leeghalen?* Zal hij meedogenloos volken blijven afslachten?+

Voetnoten

Bet. mogelijk: ‘innige omhelzing’.
Of ‘redden’.
Of ‘waardigheid’.
Of ‘werpen een aarden wal op’.
Of mogelijk ‘omdat hun kracht hun god is’.
Of mogelijk ‘wij zullen niet sterven’.
Of ‘om terecht te wijzen’.
D.w.z. de Chaldeeuwse vijand.
Of ‘maakt hij offerrook voor’.
Lett.: ‘goed geoliede’.
Of mogelijk ‘zijn zwaard blijven trekken’.