Handelingen van apostelen 19:1-41

  • Paulus in Efeze, sommigen opnieuw gedoopt (1-7)

  • Onderwijsactiviteiten Paulus (8-10)

  • Succes ondanks demonisme (11-20)

  • Rel in Efeze (21-41)

19  Terwijl Apollos+ in Korinthe was, reisde Paulus door het binnenland en kwam in E̱feze.+ Daar trof hij een aantal discipelen aan.  Hij vroeg hun: ‘Hebben jullie heilige geest ontvangen toen jullie gelovigen werden?’+ Ze antwoordden: ‘Nee, we hebben nog nooit gehoord dat er een heilige geest is.’  Toen vroeg hij: ‘Wat voor doop hebben jullie dan gehad?’ Ze zeiden: ‘De doop van Johannes.’+  Paulus zei: ‘Johannes doopte mensen als een symbool van berouw+ en zei dat ze moesten geloven in degene die na hem kwam,+ namelijk in Jezus.’  Nadat ze dat hadden gehoord, lieten ze zich in de naam van de Heer Jezus dopen.  Toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige geest op hen,+ en ze gingen in vreemde talen spreken en profeteren.+  In totaal waren het zo’n 12 mannen.  Drie maanden lang ging hij naar de synagoge,+ waar hij vrijmoedig sprak. Hij hield toespraken en redeneerde met overtuiging over Gods Koninkrijk.+  Maar toen sommigen koppig weigerden te geloven* en tegenover de menigte negatief over De Weg+ begonnen te praten, ging hij bij hen vandaan.+ Hij haalde ook de discipelen bij hen weg en hield dagelijks toespraken in de school van Tyra̱nnus. 10  Dat ging twee jaar lang zo door, zodat alle bewoners van A̱sia het woord van de Heer hoorden, zowel Joden als Grieken. 11  En God bleef via Paulus buitengewoon grote wonderen* doen.+ 12  Het was zelfs zo dat doeken en schorten die met zijn lichaam in aanraking waren geweest, naar de zieken werden gebracht.+ Die werden dan beter en de boze geesten gingen uit hen weg.+ 13  Ook enkele Joden die rondreisden om demonen uit te drijven, probeerden de naam van de Heer Jezus te gebruiken bij degenen die door boze geesten bezeten waren. Ze zeiden: ‘Ik beveel je dit plechtig bij Jezus, die door Paulus wordt gepredikt.’+ 14  Er waren ook zeven zonen van een Joodse overpriester, Ske̱va, die dat deden. 15  Maar de boze geest antwoordde: ‘Ik ken Jezus+ en ik weet wie Paulus is,+ maar wie zijn jullie?’ 16  Toen sprong de man met de boze geest op ze af en overmeesterde de een na de ander, zodat ze naakt en gewond uit dat huis wegvluchtten. 17  Zowel de Joden als de Grieken die in E̱feze woonden, hoorden ervan. Iedereen werd bang en de naam van de Heer Jezus kreeg steeds meer aanzien. 18  Velen die gelovigen waren geworden, kwamen openlijk hun praktijken bekennen. 19  En heel wat personen die magie hadden bedreven, brachten hun boeken bij elkaar en verbrandden die waar iedereen bij was.+ Toen ze uitrekenden wat de waarde ervan was, kwamen ze uit op 50.000 zilverstukken. 20  Zo bleef het woord van Jehovah* krachtig toenemen en zegevieren.+ 21  Na die gebeurtenissen besloot Paulus* om via Macedonië+ en Acha̱je naar Jeruzalem te reizen.+ Hij zei: ‘Nadat ik daar ben geweest, moet ik ook Rome bezoeken.’+ 22  Hij stuurde dus twee van zijn medewerkers, Timotheüs+ en Era̱stus,+ naar Macedonië, maar zelf bleef hij nog een tijdje in A̱sia. 23  Rond die tijd ontstond er een behoorlijke opschudding+ naar aanleiding van De Weg.+ 24  Er was namelijk een zilversmid, Deme̱trius, die zilveren A̱rtemistempeltjes maakte en de ambachtslieden veel winst bezorgde.+ 25  Hij riep hen en anderen die hetzelfde werk deden bij elkaar en zei: ‘Mannen, jullie weten heel goed dat we onze welvaart aan dit werk te danken hebben. 26  Nu zien en horen jullie hoe deze Paulus niet alleen in E̱feze+ maar in bijna heel A̱sia een grote groep mensen heeft omgepraat en op andere gedachten heeft gebracht. Hij zegt dat goden die door mensenhanden zijn gemaakt, geen echte goden zijn.+ 27  Bovendien bestaat niet alleen het gevaar dat onze handel een slechte naam krijgt, maar ook dat de tempel van de grote godin A̱rtemis, die in heel A̱sia en op de hele bewoonde aarde wordt aanbeden, geen aanzien meer heeft en dat de godin haar grootsheid verliest.’ 28  Toen de mannen dat hoorden, werden ze woedend. Ze begonnen te schreeuwen: ‘Groot is A̱rtemis van de Efeziërs!’ 29  De hele stad raakte in rep en roer, en ze stormden met zijn allen het theater in. Ze sleurden de Macedoniërs Ga̱jus en Arista̱rchus,+ reisgenoten van Paulus, met zich mee. 30  Paulus wilde naar binnen gaan en zich tussen de mensen begeven, maar de discipelen lieten dat niet toe. 31  Ook enkele personen die de feesten en spelen organiseerden en die hem vriendelijk gezind waren, stuurden hem een bericht met het dringende advies zich niet in het theater te wagen. 32  Intussen riep de een dit en de ander dat, want de menigte was in verwarring en de meesten hadden geen idee waarom ze bij elkaar waren gekomen. 33  De mensen haalden Alexander uit de menigte omdat hij door de Joden naar voren werd geschoven. Hij gaf met zijn hand een teken en wilde zijn verdediging voor het volk houden. 34  Maar toen ze hem als een Jood herkenden, begonnen ze met zijn allen zo’n twee uur lang te schreeuwen: ‘Groot is A̱rtemis van de Efeziërs!’ 35  Nadat de stadssecretaris de menigte eindelijk had gekalmeerd, zei hij: ‘Mannen van E̱feze, er is toch geen mens die niet weet dat de stad van de Efeziërs de zorg heeft voor de tempel van de grote A̱rtemis en voor het beeld dat uit de hemel is gevallen? 36  Daar is geen discussie over mogelijk, dus blijf kalm en doe geen overhaaste dingen. 37  Want de mannen die jullie hiernaartoe hebben gebracht, zijn geen tempelrovers en ze hebben onze godin niet belasterd. 38  Dus als Deme̱trius+ en de andere ambachtslieden een aanklacht tegen iemand hebben, dan zijn daar rechtsdagen en proconsuls* voor. Daar kunnen ze aanklachten tegen elkaar indienen. 39  En als jullie nog meer willen, dan moet dat in een officiële volksvergadering worden beslist. 40  Want na wat er vandaag gebeurd is, lopen we echt het risico om van oproer te worden beschuldigd, omdat we geen enkele reden kunnen aanvoeren voor deze samenscholing.’ 41  Nadat hij dat had gezegd, maakte hij een eind aan de bijeenkomst.

Voetnoten

Of ‘zich bleven verharden en niet geloofden’.
Lett.: ‘krachtige werken’.
Of ‘nam Paulus zich in de geest voor’.
Romeinse gouverneur van een provincie. Zie Woordenlijst.