Handelingen van apostelen 20:1-38

  • Paulus in Macedonië en Griekenland (1-6)

  • Opstanding Eutychus in Troas (7-12)

  • Van Troas naar Milete (13-16)

  • Ouderlingen Efeze naar Paulus (17-38)

    • Onderwijs van huis tot huis (20)

    • ‘Geven maakt gelukkiger’ (35)

20  Toen de opschudding voorbij was, liet Paulus de discipelen komen. Hij sprak ze moed in, nam afscheid van ze en ging op reis naar Macedonië.  Nadat hij door die streken was getrokken en veel bemoedigende woorden tot de discipelen had gesproken, kwam hij in Griekenland.  Hij bracht daar drie maanden door, maar toen hij op het punt stond per schip naar Syrië te vertrekken, bleek dat er door de Joden een complot tegen hem werd gesmeed.+ Daarom besloot hij via Macedonië terug te gaan.  Een aantal mannen ging met hem mee: So̱pater, de zoon van Pyrrhus uit Bere̱a, Arista̱rchus+ en Secu̱ndus uit Thessaloni̱ka, Ga̱jus uit De̱rbe, Timotheüs,+ en Ty̱chikus+ en Tro̱fimus+ uit A̱sia.  Die mannen gingen vooruit en wachtten in Tro̱as op ons.  Maar wij voeren na het Feest van het Ongezuurde Brood+ weg uit Fili̱ppi en kwamen binnen vijf dagen bij hen in Tro̱as. Daar brachten we zeven dagen door.  Op de eerste dag van de week kwamen we bij elkaar voor een maaltijd. Omdat Paulus de volgende dag zou vertrekken, sprak hij de aanwezigen toe. Zijn toespraak duurde tot midden in de nacht.  In de bovenkamer waar we bijeengekomen waren, brandden heel wat lampen.  Een jonge man die E̱u̱tychus heette, zat in het venster en viel in een diepe slaap terwijl Paulus aan het praten was. In zijn slaap viel E̱u̱tychus van de derde verdieping* naar beneden. Toen ze hem optilden, bleek hij dood te zijn. 10  Maar Paulus ging naar beneden, liet zich over hem heen vallen en sloeg zijn armen om hem heen.+ ‘Stop met huilen en jammeren,’ zei hij, ‘want hij leeft.’*+ 11  Paulus ging terug naar boven, brak het brood en begon te eten. Hij praatte nog een hele tijd met ze, tot het dag werd, en toen vertrok hij. 12  De aanwezigen namen de jongen levend en wel mee en voelden zich bijzonder getroost. 13  Wij gingen alvast vooruit naar het schip en voeren naar A̱ssus, waar we Paulus aan boord zouden nemen. Zo had hij het met ons afgesproken, want hij wilde daar zelf te voet naartoe gaan. 14  Toen hij zich in A̱ssus weer bij ons aansloot, namen we hem aan boord en gingen naar Mityle̱ne. 15  De volgende dag voeren we daar weg en kwamen we bij Chi̱os. De dag daarna deden we Sa̱mos aan en weer een dag later arriveerden we in Mile̱te. 16  Paulus had besloten E̱feze voorbij te varen+ om geen tijd in A̱sia te hoeven doorbrengen. Hij had namelijk haast omdat hij als het enigszins kon op de dag van het pinksterfeest in Jeruzalem wilde zijn.+ 17  Maar vanuit Mile̱te stuurde hij een bericht naar E̱feze om de ouderlingen van de gemeente naar hem toe te laten komen. 18  Toen ze bij hem waren gekomen, zei hij tegen ze: ‘Jullie weten heel goed hoe ik me in jullie midden heb gedragen vanaf de eerste dag dat ik in A̱sia kwam.+ 19  Ik heb de Heer met grote nederigheid* als slaaf gediend,+ met tranen en met beproevingen als gevolg van de complotten van de Joden. 20  En ik heb niet nagelaten om jullie alles te vertellen wat nuttig was* en om jullie in het openbaar en van huis tot huis+ te onderwijzen.+ 21  Zowel aan Joden als aan Grieken heb ik grondig getuigenis gegeven over berouw+ tegenover God en geloof in onze Heer Jezus.+ 22  En nu ben ik, gebonden in* de geest, op weg naar Jeruzalem, hoewel ik niet weet wat er daar met me zal gebeuren. 23  Ik weet alleen dat de heilige geest me van stad tot stad herhaaldelijk waarschuwt dat me gevangenschap en beproevingen te wachten staan.+ 24  Maar ik hecht geen enkele waarde aan mijn eigen leven,* als ik mijn loopbaan en de taak* die ik van de Heer Jezus heb gekregen, maar mag voltooien,+ namelijk om grondig getuigenis te geven van het goede nieuws over de onverdiende goedheid van God. 25  Ik weet dat niemand van jullie aan wie ik het Koninkrijk heb bekendgemaakt, mijn gezicht ooit nog zal zien. 26  Daarom roep ik jullie vandaag op om ervan te getuigen dat ik rein ben van het bloed van alle mensen,+ 27  want ik heb niet nagelaten om jullie alle raad van God* te vertellen.+ 28  Let op jezelf+ en op de hele kudde, waarover de heilige geest jullie als opzieners heeft aangesteld,+ om de gemeente van God te hoeden,+ die hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht.+ 29  Ik weet dat er na mijn vertrek onderdrukkende wolven bij jullie zullen binnendringen,+ die de kudde niet teder zullen behandelen. 30  En uit jullie eigen midden zullen mannen opstaan die de waarheid zullen verdraaien om de discipelen achter zich aan te trekken.+ 31  Blijf daarom wakker en houd in gedachte dat ik er drie jaar lang,+ dag en nacht, niet mee ben opgehouden elk van jullie onder tranen raad te geven. 32  En nu vertrouw ik jullie aan God toe en aan het woord van zijn onverdiende goedheid, dat jullie kan opbouwen en jullie de erfenis kan geven met alle geheiligden.+ 33  Ik heb van niemand zilver of goud of kleding verlangd.+ 34  Jullie weten dat ik met deze handen heb voorzien in mijn eigen levensonderhoud+ en in dat van degenen die bij me waren. 35  Ik heb jullie in alles laten zien dat jullie zo, door hard te werken,+ de zwakken moeten ondersteunen. En houd in gedachte wat de Heer Jezus zelf heeft gezegd: “Geven maakt gelukkiger+ dan ontvangen.”’ 36  Toen hij die dingen had gezegd, knielde hij samen met alle anderen neer om te bidden. 37  Iedereen barstte in tranen uit en ze omhelsden Paulus* en kusten hem teder,* 38  want ze waren erg verdrietig omdat hij had gezegd dat ze zijn gezicht niet meer zouden zien.+ Daarna brachten ze hem naar het schip.

Voetnoten

Hier wordt de begane grond meegeteld als verdieping.
Of ‘zijn ziel is in hem’.
Of ‘ootmoedigheid van geest’.
Of ‘wat tot jullie voordeel was’.
Of ‘verplicht door’, ‘gedreven door’.
Of ‘ziel’.
Lett.: ‘bediening’.
Of ‘Gods hele voornemen’.
Lett.: ‘vielen Paulus om de hals’.
Of ‘liefdevol’.