Jeremia 6:1-30

  • Belegering van Jeruzalem dichtbij (1-9)

  • Jehovah’s woede over Jeruzalem (10-21)

    • Roepen ‘vrede’ terwijl er geen vrede is (14)

  • Invasie wreed volk uit het noorden (22-26)

  • Jeremia metaaltoetser gemaakt (27-30)

6  Breng je in veiligheid, zonen van Benjamin, ga weg uit Jeruzalem. Blaas de hoorn+ in Teko̱a.+ Geef een vuursignaal boven Beth-Hakke̱rem! Want onheil dreigt uit het noorden, een grote ramp.+   De dochter Sion lijkt op een mooie, verwende vrouw.+   De herders en hun kudden zullen komen. Ze zullen hun tenten rondom haar opzetten,+allemaal laten ze hun eigen kudde grazen.+   ‘Maak je klaar* om oorlog tegen haar te voeren! Sta op en laten we haar midden op de dag aanvallen!’ ‘Wee ons, want de dag loopt ten einde,de schaduwen van de avond worden langer!’   ‘Sta op en laten we ’s nachts aanvallenen haar versterkte torens vernietigen.’+   Want dit zegt Jehovah van de legermachten: ‘Kap hout en werp een belegeringsdam tegen Jeruzalem op.+ Ze is de stad die ter verantwoording moet worden geroepen,er is daar niets dan onderdrukking.+   Zoals een put het water koel* houdt,zo houdt zij haar slechtheid koel.* Geweld en verwoesting hoor je er,+niets dan ziekten en plagen zie ik er.   Wees gewaarschuwd, Jeruzalem, anders zal ik* me vol walging van je afkeren.+ Ik zal een woestenij van je maken, een land zonder inwoners.’+   Dit zegt Jehovah van de legermachten: ‘Ze zullen de overgeblevenen van Israël verzamelen als de laatste druiven aan een wijnstok. Ga er weer met je hand langs zoals iemand die druiven van de wijnstokken verzamelt.’ 10  ‘Tegen wie moet ik spreken en wie moet ik waarschuwen? Wie zal luisteren? Hun oren zitten dicht,* ze kunnen geen aandacht schenken.+ Het woord van Jehovah is iets geworden waar ze op neerkijken,+het bevalt ze niet. 11  Ik ben vol van de woede van Jehovahen ik ben moe van het inhouden.’+ ‘Giet die uit over het kind op straat,+over de groepen jonge mannen die bij elkaar gekomen zijn. Ze zullen allemaal gevangen worden, een man en zijn vrouw,de ouderen en de hoogbejaarden.*+ 12  Hun huizen zullen aan anderen worden gegevenen ook hun velden en hun vrouwen.+ Want ik zal mijn hand opheffen tegen de bewoners van het land’, verklaart Jehovah. 13  ‘Want iedereen, van klein tot groot, maakt oneerlijke winst,+iedereen, van profeet tot priester, pleegt bedrog.+ 14  En ze proberen de wonden* van mijn volk oppervlakkig* te genezen door te roepen: “Er is vrede! Er is vrede!”,terwijl er geen vrede is.+ 15  En schamen ze zich voor de walgelijke dingen die ze hebben gedaan? Ze schamen zich helemaal niet! Ze weten niet eens hoe schande voelt!+ Daarom zullen ze sneuvelen met de gesneuvelden. Wanneer ik ze straf zullen ze struikelen’, zegt Jehovah. 16  Dit zegt Jehovah: ‘Ga op de kruispunten staan en kijk. Vraag naar de wegen van vroeger,vraag wat de goede weg is en volg die+en vind rust voor jezelf.’* Maar ze zeggen: ‘We zullen die niet volgen.’+ 17  ‘En ik stelde wachters aan,+ die zeiden: “Let op het geluid van de hoorn!”’+ Maar ze zeiden: ‘Nee, dat doen we niet.’+ 18  ‘Luister daarom, volken! En weet, bijeengekomen menigte,wat er met ze zal gebeuren. 19  Luister, aarde! Ik breng ellende over dit volk+als de vrucht van hun slechte plannen,want ze hadden geen aandacht voor mijn woordenen mijn wet* negeerden ze.’ 20  ‘Wat kan mij het schelen dat je geurige hars uit Scheba brengten kalmoes* uit een ver land? Je volledige brandoffers zijn niet aanvaardbaaren je slachtoffers bevallen me niet.’+ 21  Daarom zegt Jehovah: ‘Kijk, ik leg voor dit volk struikelblokken neeren ze zullen erover struikelen,vaders en zonen,buren en vrienden,ze zullen allemaal omkomen.’+ 22  Dit zegt Jehovah: ‘Kijk! Er komt een volk uit het land van het noordenen een groot volk zal opstaan vanuit de uithoeken van de aarde.+ 23  Ze zullen de boog en de werpspeer grijpen. Ze zijn wreed en meedogenloos.* Hun stem zal bulderen als de zeeen ze rijden op paarden.+ Als een strijder stellen ze zich in gevechtsformatie tegen je op, dochter Sion.’ 24  We hebben het bericht erover gehoord. Onze handen worden slap.+ Angst heeft ons aangegrepen,pijn* als van een barende vrouw.+ 25  Ga het veld niet in,ga de weg niet op,want de vijand heeft een zwaard,overal heerst angst. 26  O mijn dochter, mijn volk,doe een zak aan+ en wentel je in de as. Rouw als om een enige zoon, huil bittere tranen,+want ineens zal de verwoester ons overvallen.+ 27  ‘Ik heb een metaaltoetser van je* gemaakt onder mijn volk,iemand die een grondig onderzoek instelt. Let goed op en onderzoek hun gedrag. 28  Ze zijn allemaal extreem koppig+en gaan als lasteraars rond.+ Ze zijn als koper en ijzer. Allemaal zijn ze door en door slecht. 29  De blaasbalg is verschroeid. Uit het vuur komt lood. Men blijft voor niets zo ijverig louteren,+de slechte mensen worden er niet uitgehaald.+ 30  Ze zullen beslist afgekeurd zilver worden genoemd,want Jehovah heeft ze afgekeurd.’+

Voetnoten

Lett.: ‘heilig je’.
Of ‘vers’.
Of ‘vers’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘hun oor is onbesneden’.
Lett.: ‘degenen vol van dagen’.
Of ‘lichtjes’.
Of ‘breuk’.
Of ‘jullie ziel’.
Of ‘onderwijs’.
Een aromatische rietsoort.
Of ‘onbarmhartig’.
Lett.: ‘weeën’.
D.w.z. Jeremia.