Jeremia 7:1-34

  • Misplaatst vertrouwen in Jehovah’s tempel (1-11)

  • Tempel zal als Silo worden (12-15)

  • Onoprechte aanbidding veroordeeld (16-34)

    • ‘Koningin van de hemel’ aanbeden (18)

    • Kinderoffers in Hinnom (31)

7  Dit is het woord van Jehovah dat tot Jeremia kwam:  ‘Ga in de poort van het huis van Jehovah staan en maak daar deze boodschap bekend: “Hoor het woord van Jehovah, alle mensen van Juda die door deze poorten naar binnen gaan om zich voor Jehovah neer te buigen.  Dit zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël: ‘Verander je wegen en daden, dan mogen jullie van mij op deze plaats blijven wonen.+  Vertrouw niet op misleidende woorden en zeg niet: “Dit is* de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah!”+  Want als jullie je wegen en daden echt veranderen, als jullie het recht handhaven in zaken tussen een man en zijn naaste,+  als jullie buitenlanders, wezen* en weduwen niet onderdrukken,+ als jullie geen onschuldig bloed vergieten op deze plaats en als jullie geen andere goden volgen, waarmee je jezelf schaadt,+  dan mogen jullie van mij op deze plaats blijven wonen, in het land dat ik jullie voorouders voor altijd* heb gegeven.’”’  ‘Maar jullie vertrouwen op misleidende woorden;+ het zal totaal niets opleveren.  Kun je stelen,+ moorden, overspel plegen, valse eden afleggen,+ offers* aan Baäl brengen+ en andere goden volgen die jullie niet kenden 10  en dan toch vóór me komen staan in dit huis dat mijn naam draagt en zeggen: “Wij zullen worden gered”, ondanks alle walgelijke dingen die jullie doen? 11  Is dit huis dat mijn naam draagt een rovershol voor jullie geworden?+ Ik heb het met eigen ogen gezien’, verklaart Jehovah. 12  ‘“Ga maar eens naar mijn plaats in Silo,+ waar ik mijn naam eerst heb laten wonen,+ en kijk wat ik daarmee heb gedaan vanwege de slechtheid van mijn volk Israël.+ 13  Toch zijn jullie doorgegaan met al die dingen”, verklaart Jehovah, “en ook al heb ik steeds weer* tot jullie gesproken, jullie luisterden niet.+ Ik bleef jullie roepen, maar jullie antwoordden niet.+ 14  Daarom zal ik met het huis dat mijn naam draagt,+ waar jullie op vertrouwen,+ en met de plaats die ik aan jullie en aan jullie voorouders heb gegeven, hetzelfde doen als ik met Silo heb gedaan.+ 15  Ik zal jullie uit mijn zicht verjagen, net zoals ik al jullie broeders, alle nakomelingen van Efraïm, heb verjaagd.”+ 16  En jij mag niet voor dit volk bidden. Je mag niet voor ze jammeren, bidden en smeken,+ want ik zal niet naar je luisteren.+ 17  Zie je niet wat ze doen in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem? 18  Zonen verzamelen hout, vaders steken het vuur aan en vrouwen kneden deeg om offerkoeken te maken voor de Koningin van de hemel.*+ En ze gieten drankoffers uit voor andere goden om mij te tergen.+ 19  “Maar doen ze mij daarmee pijn?”,* verklaart Jehovah. “Ze doen toch zichzelf pijn, tot hun eigen schande?”+ 20  Daarom zegt de Soevereine Heer Jehovah: “Luister! Mijn boosheid en woede zullen over deze plaats worden uitgegoten,+ over mens en dier, over de bomen van het veld en de opbrengst van het land. Mijn brandende woede zal niet worden uitgeblust.”+ 21  Dit zegt Jehovah van de legermachten, de God van Israël: “Doe jullie volledige brandoffers maar bij je andere slachtoffers en eet zelf het vlees.+ 22  Want op de dag dat ik jullie voorouders uit Egypte leidde, heb ik hun niets gezegd of voorgeschreven over volledige brandoffers en slachtoffers.+ 23  Maar ik heb ze wel opgedragen: ‘Luister naar mijn stem en ik zal jullie God worden en jullie zullen mijn volk worden.+ Volg altijd de weg die ik jullie wijs, dan zal het goed met jullie gaan.’”+ 24  Maar ze luisterden niet* en waren ongehoorzaam.+ Ze voerden hun eigen slechte plannen* uit en volgden koppig hun slechte hart.+ Ze gingen niet vooruit maar achteruit, 25  vanaf de dag dat jullie voorouders uit Egypte kwamen tot op de dag van vandaag.+ Daarom bleef ik al mijn dienaren, de profeten, naar jullie toe sturen. Ik stuurde ze elke dag weer.*+ 26  Maar ze weigerden naar me te luisteren en ze gehoorzaamden me niet.+ Ze waren koppig* en gedroegen zich erger dan hun voorouders! 27  Je zult dat allemaal tegen ze zeggen,+ maar ze zullen niet naar je luisteren. Je zult naar ze roepen, maar ze zullen je niet antwoorden. 28  En je zult tegen ze zeggen: “Dit is het volk dat niet naar de stem van Jehovah, hun God, heeft geluisterd en heeft geweigerd correctie* te accepteren. Trouw is verdwenen; ze praten er zelfs niet meer over.”*+ 29  Scheer je lange* haar af en gooi het weg, en zing op de kale heuvels een klaaglied,* want Jehovah heeft deze generatie die hem woedend heeft gemaakt, verworpen en zal hen verlaten. 30  “Want het volk van Juda heeft gedaan wat slecht is in mijn ogen”, verklaart Jehovah. “Om het huis dat mijn naam draagt te verontreinigen, hebben ze hun walgelijke afgoden erin gezet.+ 31  Ze hebben de offerhoogten van To̱feth gebouwd, in het Dal van de Zoon van Hi̱nnom,*+ om hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden,+ iets wat ik niet had geboden en wat zelfs nooit in mijn hart was opgekomen.”+ 32  “Luister daarom! Er komt een tijd”, verklaart Jehovah, “dat het niet meer To̱feth of het Dal van de Zoon van Hi̱nnom* wordt genoemd, maar het Dal van de Slachting. Men zal in To̱feth de doden begraven tot er geen plek meer is.+ 33  En de lijken van dit volk moeten voer worden voor de vogels in de lucht en voor de dieren op aarde, zonder dat iemand ze wegjaagt.+ 34  In de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem zal ik het geluid van feestvreugde, het geluid van blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid laten ophouden,+ want het land zal in puin worden gelegd.”’+

Voetnoten

Lett.: ‘ze zijn’, doelend op alle gebouwen van het tempelcomplex.
Of ‘vaderloze kinderen’.
Of ‘van eeuwigheid tot eeuwigheid’.
Of ‘offerrook’.
Lett.: ‘al heb ik terwijl ik vroeg opstond en sprak’.
De titel van een godin die door afvallige Israëlieten werd aanbeden, mogelijk een vruchtbaarheidsgodin.
Of ‘tergen ze mij daarmee’, ‘dagen ze mij daarmee uit’.
Lett.: ‘neigden niet hun oor’.
Of ‘eigen advies’.
Lett.: ‘terwijl ik elke dag vroeg opstond’.
Lett.: ‘verhardden hun nek’.
Lett.: ‘is uit hun mond afgesneden’.
Of ‘ongeknipte’, ‘opgedragen’.
Of ‘rouwlied’.
Zie Woordenlijst ‘Gehenna’.
Zie Woordenlijst ‘Gehenna’.