Jesaja 41:1-29

  • Veroveraar van waar de zon opgaat (1-7)

  • Israël gekozen als Gods dienaar (8-20)

    • ‘Mijn vriend Abraham’ (8)

  • Andere goden uitgedaagd (21-29)

41  ‘Wees stil en luister,* eilanden. Laat de volken hun kracht verzamelen. Laat ze dichterbij komen en vervolgens spreken.+ Laten we bij elkaar komen voor een rechtszaak.   Wie heeft iemand laten opstaan van waar de zon opgaat*+en hem aan Zijn voeten geroepen* voor rechtvaardigheid,om volken aan hem uit te leverenen hem koningen te laten onderwerpen?+ Wie zorgt ervoor dat ze voor zijn zwaard tot stof vergaan,als kaf in de wind voor zijn boog?   Hij achtervolgt ze en vervolgt ongehinderd zijn padover wegen waar hij nog geen voet op heeft gezet.   Wie heeft dat gedaan en laten gebeuren? Wie heeft de generaties vanaf het begin opgeroepen? Ik, Jehovah, ben de Eerste,+en tegenover de laatsten ben ik dezelfde.’+   De eilanden zagen het en werden bang. De einden van de aarde beefden. Ze verzamelen zich en komen dichterbij.   De een helpt de anderen zegt tegen zijn broeder: ‘Wees moedig.’   Zo moedigt de ambachtsman de smid+ aan. Degene die met de smidshamer gladmaaktmoedigt degene aan die op het aambeeld slaat. Hij zegt over het soldeersel: ‘Het is goed.’ Dan wordt het beeld vastgezet met spijkers zodat het niet omvalt.   ‘Maar jij, Israël, bent mijn dienaar,+Jakob, die ik uitgekozen heb,+het nageslacht* van mijn vriend Abraham.+   Jou heb ik weggehaald van de einden van de aarde,+jou heb ik geroepen uit de meest afgelegen streken. Ik zei tegen je: “Jij bent mijn dienaar.+ Ik heb je uitgekozen, ik heb je niet afgewezen.+ 10  Wees niet bang, want ik ben met je.+ Maak je geen zorgen, want ik ben je God.+ Ik zal je sterken, ik zal je zeker helpen.+ Ik zal je stevig vasthouden met mijn rechterhand van rechtvaardigheid.” 11  Luister! Iedereen die woedend op je wordt, staat schande en vernedering te wachten.+ Degenen die tegen je tekeergaan, zullen aan hun eind komen en vergaan.+ 12  De mannen die tegen je strijden — je zult ze zoeken maar niet vinden. De mannen die oorlog tegen je voeren — er zal helemaal niets van ze overblijven.+ 13  Want ik ben Jehovah, je God, die je rechterhand vastpakten tegen je zegt: “Wees niet bang. Ik zal je helpen.”+ 14  Wees niet bang, Jakob, jij kleine worm.*+ Ik zal jullie helpen, mannen van Israël’, verklaart Jehovah, jullie Terugkoper,+ de Heilige van Israël. 15  ‘Kijk! Ik heb een dorsslede van jullie gemaakt,+een nieuwe slede met tweesnijdende tanden. Je zult de bergen pletten en verbrijzelenen de heuvels vermalen als kaf. 16  Je zult ze wannenen de wind zal ze wegvoeren,een storm zal ze verstrooien. Jij zult juichen over Jehovah,+met trots zul je spreken over de Heilige van Israël.’+ 17  ‘De armen en behoeftigen zoeken water, maar het is er niet. Hun tong is verdroogd van de dorst.+ Ik, Jehovah, zal ze antwoorden.+ Ik, de God van Israël, zal ze niet verlaten.+ 18  Op kale heuvels zal ik rivieren laten stromen+en bronnen in de valleien.+ Dorre wildernis zal ik veranderen in een rietplasen droge streken in waterbronnen.+ 19  In de woestijn zal ik de ceder plaatsen,de acacia, de mirte en de den.+ In de woestijnvlakte zal ik de jeneverboom planten,samen met de es en de cipres,+ 20  zodat iedereen ziet en weeten erkent en begrijptdat de hand van Jehovah dit heeft gedaanen dat de Heilige van Israël dit heeft geschapen.’+ 21  ‘Leg je zaak voor’, zegt Jehovah. ‘Voer je argumenten aan’, zegt de Koning van Jakob. 22  ‘Voer bewijzen aan en vertel ons wat er gaat gebeuren. Vertel ons toch wat er vroeger* gebeurd is,dan kunnen we erover nadenken* en de afloop weten,of vertel ons wat er nog gaat gebeuren.+ 23  Vertel ons wat er in de toekomst zal gebeuren,dan weten we of jullie goden zijn.+ Doe tenminste iets, goed of slecht,laat ons iets zien wat ons verbaasd doet staan.+ 24  Luister! Jullie stellen helemaal niets voor,jullie presteren niets.+ Iemand die voor jullie kiest is walgelijk.+ 25  Ik heb iemand laten opstaan vanuit het noorden, en hij zal komen,+iemand van waar de zon opgaat,*+ en hij zal mijn naam aanroepen. Hij zal bestuurders vertrappen alsof ze klei zijn,+als een pottenbakker die vochtige klei treedt. 26  Wie heeft je vanaf het begin hierover verteld, zodat wij het konden weten,of sinds lang geleden, zodat we konden zeggen: “Hij heeft gelijk”?+ Nee, niemand heeft het aangekondigd! Niemand heeft het verteld! Niemand heeft ook maar iets van jullie gehoord!’+ 27  Ik was de eerste die tegen Sion zei: ‘Kijk! Daar zijn ze!’+ En naar Jeruzalem zal ik een boodschapper van goed nieuws sturen.+ 28  Ik bleef kijken maar er was niemand. Er was er niet één die advies kon geven. En ik bleef vragen maar niemand antwoordde. 29  Kijk! Ze zijn niet meer dan een illusie.* Hun daden betekenen niets. Hun metalen* beelden zijn wind, ze stellen niets voor.+

Voetnoten

Of ‘wees stil vóór mij’.
Of ‘vanuit het oosten’.
D.w.z. om Hem te dienen.
Lett.: ‘zaad’.
D.w.z. hulpeloos en onbeduidend.
Lett.: ‘eerst’.
Of ‘ons hart erop richten’.
Of ‘vanuit het oosten’.
Of ‘iets wat niet bestaat’.
Of ‘gegoten’.